dinsdag 24 september 2013

MOOC, gratis onderwijs

Ben je het begrip MOOC al eens tegengekomen? MOOC(?), hoor ik jullie denken. De afkorting staat voor Massive Open Online Course. Ja mensen, terwijl wij nog worstelen met de vraag hoe we ons onderwijs digitaal kunnen maken en of dat wel past bij het (Vrije School) onderwijs maakt het non-formele (en veelal gratis) online leren een opmars door. Eerst en vooral natuurlijk in de Verenigde Staten. In 2012 richtte hier Sebastian Thrun, hoogleraar computerwetenschap Udacity op. In 2011 bood hij zijn cursus Artificial Intelligence voor eerstejaarsstudenten voor het eerst online aan. Hij verwachtte zo’n 10.000 deelnemers. Het werden er 160.000, afkomstig uit 190 landen. Uiteindelijk behaalden 23.000 de eindstreep met een certificaat. Dat is nog eens wat anders dan de 200 studenten per jaar die een hoogleraar gemiddeld bedient. Na Udacity zijn er inmiddels Coursera en EdX (een initiatief van Harvard University en het Massachusetts Institute of Technology (MIT). De sites herbergen een keur aan gratis modules en leerstof voor het universitair onderwijs. MOOCs hebben hun beperkingen, tot nu toe kennen de cursussenwel een certificaat-structuur, maar de certificaten hebben nog geen academische waarde. 



Misschien zijn jullie trouwens zelf al eens uitgenodigd om enkele dagen via de pc een congres of online cursus bij te wonen. Misschien bij de onlangs gehouden MOOC van Kennisnet over e-learning. Zo niet, dan gaat dat ongetwijfeld komen. Wie goed naar zijn leerlingen luistert weet dat zij ondertussen naast de gewone docent onderling ook gebruik maken van docenten die hun lessen en uitleg van een bepaald onderwerp online hebben gezet. Sommige scholieren bekijken filmpjes via YouTube ter voorbereiding op hun examen. Op virtuele platforms vinden experts en leerlingen of geïnteresseerden elkaar en honderdduizenden studenten nemen ondertussen deel aan bovengenoemde gratis online colleges bij universiteiten. Nederland sluit zich ook aan. Zo maar wat voorbeelden: Universiteit Leiden biedt via Coursera The Law of the European Union: an Introduction aan en de Universiteit van Amsterdam staat sinds begin september ook online op Coursera met werelds eerste introductie in de communicatiewetenschappen.



Vanaf 2014 wordt het nog eenvoudiger om cursussen te zoeken en vinden, dan gaat het overkoepelende MOOC.org van start. Google en de non-profit educatieorganisatie EdX hebben MOOC.org onlangs gelanceerd, het moet hét platform voor online colleges worden. Vanaf medio 2014 kunnen geïnteresseerden colleges en cursussen aanbieden via MOOC.org. Het is de bedoeling dat het platform het aanbieden van online onderwijs net zo gemakkelijk maakt als Blogger het webloggen en YouTube het publiceren van video's.
De Open Education Database biedt nu al duizenden gratis cursussen van zo’n 1600 instituten aan. Middelbare scholieren worden juist aangesproken op dit gratis aspect: “An immediate benefit of enrolling in online courses or degree programs is saving on student travel and living expenses. Let’s face it, living with mom and dad for your first few years out of high school may not be be ideal, but in the end, not having to pay expensive rent at a dorm or apartment could save you and your parents thousands of dollars each year.”(bron: oedb.org) Er wordt verder in de tekst dan nog wel gewezen op het feit dat er nog steeds geen geen geaccrediteerde opleidingen worden aangeboden. Dat is - ook volgens prof. J. van Dijck (UVA) in een artikel van 8 december 2012 in de NRC - een probleem dat nog niet zo maar is opgelost. Zij ziet dat de universiteiten vooral aan het zoeken zijn naar nieuwe manieren van onderwijs en dat deze MOOCs de data leveren voor bestudering van het leergedrag van studenten. En uiteindelijk zal het natuurlijk ook betaald moeten worden en dan waarschijnlijk door advertentie-inkomsten.



Je kunt inderdaad vraagtekens plaatsen bij deze ontwikkeling. In vele blogs wordt onder andere gewezen op het gebruik (of potentieel misbruik?) van de enorme hoeveelheden data die deze systemen over lerenden verzamelen en de mogelijkheid dat deze vormen van online leren binnenkort omgeven zouden worden door reclameboodschappen. En ja, we zien ook inderdaad weer Google opduiken, de grootste dataverzamelaar ter wereld. En nu ook LinkedIn voor jongeren is opengesteld zijn nog meer data door toekomstige werkgevers te verzamelen, te koppelen en te gebruiken. Over de problemen die deze ontwikkeling voor het Universitair Onderwijs kan hebben, wil ik het hier echter niet hebben. Het weblog van Robert Schuwer volgt dit op de voet voor diegenen die daar informatie over zoeken. Ellen de Bruin stelt 9 september 2013 in de NRC: “Online hoger onderwijs zou de toekomst zijn. Maar studenten die online studeren halen lagere cijfers, als ze het al volhouden. Terwijl ze er gemotiveerder aan begonnen. Het systeem moet nog flink worden verbeterd.” Zij beroept zich hierbij op nog te publiceren onderzoek van Columbia University, New York.

Alle begin is moeilijk, maar de trend is gezet. Wat gaat dit alles nu betekenen voor het voortgezet onderwijs? Voor het VO hebben we natuurlijk nog de leerplicht en het diploma, maar de Kahn Academy, eigenlijk ook een MOOC, bestrijkt in Amerika ondertussen al bijna het hele curriculum van de middelbare school. En ook in Nederland speelt er toch het een en ander. “Toenmalig minister van onderwijs Ronald Plasterk lanceerde eind 2008 het nationaal programma Wikiwijs met als doel het gebruik van open leermaterialen in alle onderwijssectoren leidend te laten worden. Daarmee was Nederland het eerste land ter wereld dat de relevantie van Open Educational Resources (OER, open leermaterialen WV) voor het onderwijs in het publieke domein vertaalde in een nationale aanpak. De veronderstelling daarbij is dat open leermaterialen bijdragen aan een betere invulling van de verantwoordelijkheid van de overheid, namelijk het bevorderen en garanderen van de toegankelijkheid, de kwaliteit en de doelmatigheid van het onderwijs.”(Bron: blog Robert Schuwer)




In ons land werden de eerste open leermaterialen al in 2006 door de Open Universiteit gepubliceerd, in 2007 volgde de TU Delft en in 2010 de Universiteit Leiden. De belangrijkste reden voor (Nederlandse) onderwijsinstellingen om in te zetten op OER is (internationale) profilering. Andere motieven zijn het aantrekken van de juiste studenten en het bereiken van nieuwe doelgroepen (bron: Surfspace) Onderzoek uit 2012 maakt dit duidelijk. 

Online cursussen kennen een breed spectrum aan werk- en overdrachtsvormen. Zo zijn er videocolleges van hoogleraren die aantrekkelijk en afwisselend zijn, zonder al te lange monologen en onderbroken door 'quizzes' en 'tutorials' waarmee getest wordt of studenten de stof begrepen hebben. Cursussen van de Khan Academy zitten vol game-elementen, beloningen en andere gimmicks (bv. Badges) die leren 'leuk' moeten maken. Naast kennisoverdracht zijn er meer 'sociale' onderwijsvormen: studenten kunnen elkaar helpen tijdens zogenaamde hangouts en groepsontmoetingen via Skype-achtige interfaces. Hier geven cursisten elkaar feedback of discussiëren over de stof, al dan niet samen met de docent. Online educatie wordt gepresenteerd als een vruchtbare combinatie van leren, entertainment en socialiseren, aldus van Dijck in de NRC van 8 December 2012. Dat is ook de aantrekkingskracht die deze vorm van onderwijs op jongeren heeft.

Kijk met een open blik naar deze ontwikkelingen, probeer niet direct af te wijzen en kijk ook of je zelf op ideeën wordt gebracht. In elk geval kunnen decanen in het voortgezet onderwijs zeer tevreden zijn met deze trend. Immers leerlingen kunnen een nu een vrij goed idee vormen van de studie waarvoor ze willen kiezen. Verkeerde keuzes kunnen nu misschien zelfs worden voorkomen. We weten, de keuze voor een onderwijsinstelling is voor velen een zeer belangrijke belissing. LinkedIn introduceerde met de verlaging van de leeftijd naar 16 jaar (Nederland) LinkedIn Universiteitspagina’s. Met deze nieuwe dienst, ook beschikbaar in het Nederlands, wil LinkedIn scholieren en studenten helpen in hun zoektocht naar een passende onderwijsinstelling of studie.

Zie ook: VIVES, nummer 135 (Mediatheek)

dinsdag 17 september 2013

Fakebook

Ik schreef eerder al over de leermogelijkheden die het gebruik van sociale media als Facebook in de les of voor een opdracht bieden. Misschien wil je als docent wel eens iets proberen met sociale media, maar met 30 leerlingen en alle verleidingen die Facebook met zich mee brengt twijfel je. Tegelijk denk je er wellicht ook al een tijd over om die oude biografie-opdracht eens in een ander jasje steken. Voor die mensen is er Fakebook, waar je biografieën van historische figuren, musici, bands, nobelprijswinnaars etc. door je leerlingen kunt laten aanmaken. De leerling maakt op Fakebook een nep-account met controleerbare, echte feiten. De tool is een product van Classtoolsnet, een site die wordt gemaakt door Russel Tarr, hoofd Geschiedenis op de Internationale School van Toulouse in Frankrijk. De site is geheel gratis te gebruiken voor docenten en leerlingen. Andere producten van Tarr zijn een simpele tijdbalk en een animated book, waarin je bijvoorbeeld een gedicht kunt vormgeven. Het zijn simpele tools die weinig tijd kosten om ze te leren gebruiken.

Waar het op Facebook formeel verboden is om een profiel aan te maken van iemand anders dan jij zelf, is Fakebook juist ontworpen om 'fake' accounts voor onderwijskundige doeleinden te maken. Leerlingen kunnen op Fakebook informatie over (historische) personen of bijvoorbeeld een band of muziekstroming ordenen en doordat er illustraties en video’s aan de tijdlijn kunnen worden toegevoegd zijn de mogelijkheden heel interessant voor onderwijsdoeleinden. Doordat je - net als op het 'echte' Facebook - ook het vriendennetwerk kunt weergeven krijgt de biografie nog meer dynamiek. De (profiel)foto’s kun je uploaden van je eigen pc, nadat je op internet een passende afbeelding hebt gezocht. In het archief kun je zoeken naar al gemaakte Fakebookprofielen. Ook hier geldt weer: de creatieve geesten hebben de halve wereld. Je zou Fakebook bijvoorbeeld kunnen gebruiken om de personages uit een roman of toneelstuk uit te diepen en zo de plot vorm te geven. 



Reageren op elkaars pagina kan niet. Alleen de accounthouder (leerling) kan reacties posten en moet die dus ook zelf verzinnen. Als je bijvoorbeeld een discussie in de klas wilt starten vanuit verschillende standpunten en je laat leerlingen een 'rol' spelen op hun Fake-account (de ondernemer, de activist, de ambtenaar) dan zou je de verschillende Fakebookprofielen kunnen embedden in een weblog, waarop andere leerlingen dan weer kunnen reageren. Dat is nogal omslachtig, maar wel de enige manier om de leerlingen digitaal op elkaar te laten reageren. 

Zie ook de recensie van Classtools in Vives.

dinsdag 10 september 2013

Sociale media op school?

Het is natuurlijk de weg van de minste weerstand om op school sociale media gewoon te verbieden en daarmee een voor jongere generaties belangrijk communicatiemiddel te negeren. Je bent dan in een klap af van de smartphones en van de uitwassen en problemen die het gebruik van sociale media nu eenmaal ook met zich mee brengen. Zeker nu in reactie op de zogenaamde Steve Jobs scholen instellingen als het Eurocollege in Rotterdam de computers op school helemaal in de ban doen, lijkt het mij toch wel belangrijk om eens goed na te denken over internet en multimedia op school.
Van negatieve ervaringen met sociale media heeft iedereen wel voorbeelden. Problemen met het gebruik en misbruik van die sociale media zijn er, maar die houd je met een simpel verbod helaas niet buiten de schoolmuren. In deze bijdrage beperk ik me allereerst tot Facebook omdat daarvoor ook recent onderzoek beschikbaar is. Uit een studie door twee Duitse universiteiten (Technischen Universität Darmstadt, Humboldt-Universität) blijkt dat meer dan een derde van de mensen na op Facebook te zijn geweest rapporteert negatieve gevoelens te hebben. De belangrijkste reden voor deze negatieve gevoelens is volgens de onderzoekers te wijten aan jaloers zijn op de ‘Facebook-vrienden’. Dat er een negatief verband bestaat tussen de jaloezie die ontstaat tijdens Facebook gebruik en het algehele gevoel van tevredenheid dat mensen in hun leven hebben wordt door dit onderzoek ook onderschreven. Zie nu wel, zou je zeggen, niets dan narigheid. Het geeft docenten die al niet zo ict-minded zijn weer nieuwe kracht om ict buiten de lessen te houden. Het lijkt het ei van Columbus, maar die leerlingen die met negatieve gevoelens naar school komen hou je daarmee helaas niet buiten de lessen.


Maar het verhaal is hiermee ook niet volledig. Immers: op sociale media deel je informatie in beeld, geluid en tekst. Dat kan futiele prietpraat zijn, of jaloezie opwekken, maar het kan ook informatie zijn die leerlingen helpt bij hun huiswerk. Leerlingen gebruiken - zo blijkt - sociale media ook om te leren voor school en voor hun hobby’s. Dat doen ze bijvoorbeeld door elkaar te tippen over YouTube-filmpjes met uitleg van andere docenten en te ondersteunen bij het maken van huiswerk door bijvoorbeeld vanuit huis samen te werken aan werkstukken en gefotografeerde aantekeningen rond te sturen. 60% van de ondervraagde tieners gebruikt sociale media (naast Facebook ook Twitter en Whatsapp) om elkaar vragen te stellen over huiswerk of leerstof en 48% maakt en stuurt foto’s van aantekeningen of samenvattingen naar elkaar. Ook geven veel jongeren (58%) roosterwijzigingen aan elkaar door, bijvoorbeeld als een uur uitvalt. Verder gebruiken jongeren sociale media om samenvattingen die ze op internet hebt gevonden naar elkaar te sturen (40%). 41% maakt afspraken over huiswerk, zodat iedereen een stukje maakt. Deze totale percentages zeggen overigens niet zo veel over de totale groep. Het zijn vooral de oudere leerlingen op het voortgezet onderwijs, die dit doen. En het zijn vooral de vwo-leerlingen die gebruikmaken van deze mogelijkheden van sociale media, en op hun beurt maken weer meer havo- leerlingen er gebruik van dan vmbo-leerlingen. Dat blijkt allemaal uit het onderzoek ‘Samen leren - tieners en sociale media’ van Mijn Kind Online en Kennisnet. Het onderzoek is gehouden onder 1500 scholieren tussen 10 en 18 jaar in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs. Bij lezing van het rapport wordt overigens wel duidelijk dat de communicatie veelal de verspreiding van praktische informatie betreft en dat zich hier niet het leerproces afspeelt. Sociale media zijn nu eenmaal bij uitstek geschikt voor communicatiedoeleinden, meer dan om te leren. 
Maar het lijkt dus wel een uitstekend middel om de leerlingen te bereiken en je zou het - dit wetende - dus goed in kunnen zetten. Maar ja, daar ga je als school met je goede voornemens. Heb je net een sluitend protocol opgesteld om een en ander te verbieden en dan laat je misschien toch kansen liggen? Wat te denken van de leerlingenheldpdesk van ROC West-Brabant die Whatsapp gebruikt om sneller op storingen te kunnen inspelen. Waarom zou je deze snelle communicatie niet gebruiken voor huiswerkbegeleiding of je mentorklas? Docente economie Evelien Hoekman doet dit voor haar klas op Facebook waar zij voor een toets de mogelijkheid geeft om online vragen te stellen. Zij doet dit via een besloten Facebookgroep en geeft in het artikel ook aan hoe je die kunt aanmaken. Je mist trouwens sowieso door een schoolverbod van sociale media en zelfs internet (Eurocollege Rotterdam) een unieke kans om met deze tools mediawijsheid in je vakken te integreren.

Stel: je omarmt als school wel die nieuwe media, Wat zou je dan nog meer kunnen doen? Hoe kun je de nadruk leggen op positief gebruik van het medium en juist een betekenisvolle opdracht geven? Kijk eens naar het Handboek Goed Doen (Mijn Kind Online) om met behulp van sociale media een goed doel te realiseren. ‘Sociaal met media’, zo heet het project van stichting Mijn Kind Online. Het is een project waarin scholen aan de slag gaan met mediawijsheid, ondernemerschap en burgerschapsvorming binnen een realistische context. Leerlingen worden uitgedaagd om op een creatieve manier een maatschappelijk probleem op te lossen. Mediawijsheid moet de kern zijn van het project. Ze zamelen bijvoorbeeld geld in via sociale media voor goede doelen ver weg. Bij een actie waar de hele groep aan werkt, kun je de klas verdelen in talentgroepen: een netwerkgroep (Facebook/Hyves, Twitter, Whatsapp), ontwerpgroep (het ontwerpen van een logo voor profielen op Facebook en Twitter), oganisatiegroep, persgroep en zo meer (zie p. 25 van het Handboek). Samenwerken doe je met tools als Evernote, Dropbox of in ons geval Google-apps. Dergelijke inzet van sociale media zal leerlingen een hele andere kijk geven op die communicatiemedia.

Je kunt ook als school of rond een thema gebruik maken van de snelheid en het gemak van sociale media als Facebook. Thorbecke VO deed dit en het mbo heeft inmiddels de beschikking over een Facebookpagina Social media in het mbo, waar kennis en tips worden verzameld.

Ook voor de verschillende vakken zijn er geweldige mogelijkheden. Voor Nederlands bijvoorbeeld is er op Facebook de Leesfabriek. De Leesfabrieksite wordt gerund door een aantal bevlogen redacteuren tussen de 15 en 25 jaar met een gedeelde passie voor lezen. Interviews, boekrecensies, nieuws en actualiteiten, de Leesfabriek levert op allerlei manieren. De Leesfabriek heeft via social media een groot digitaal netwerk voor jonge (15-25) boekenlezers uitgezet. Naast een Facebookpagina is de Leesfabriek ook actief op Twitter en heeft een eigen YouTube-kanaal.

En voor politiek zit je natuurlijk ook eerste rang op Facebook. Wat te denken van de tijdlijn van het Witte Huis, of pagina's van politieke partijen, of misschien wil je voor een project communiceren met minister Timmermans.

YouTube kan ook een springplank voor talent zijn, zo blijkt uit de publicatie Jong Geleerd 2.0: YouTube van Kennisnet en Mijn Kind Online. Ze laten in de publicatie - gedeeltelijk gebaseerd op het onderzoek 'Broadcast Yourself!' van Carina de Jong, studente HBO Pedagogiek aan Hogeschool Windesheim in Zwolle - jongeren aan het woord over hun drijfveren om actief te zijn op YouTube. De Jong deed in opdracht van Kennisnet en Mijn Kind Online onderzoek naar de drijfveren van 182 jonge YouTubers. Digitale omgevingen zijn een nieuwe werkplaats, waar kinderen met virtueel gereedschap bouwen, ontdekken, spelen en leren, aldus Kennisnet.

Terwijl voor- en tegenstand steeds fanatieker vormen aanneemt is het misschien toch raadzaam om het hoofd koel te houden en de gulden middenweg te kiezen. Negeren van iets dat alom tegenwoordig is en heel goed in het onderwijs gebruikt kan worden lijkt mij in elk geval heel dom.

dinsdag 3 september 2013

Timelapse: feiten in beweging

Google is al een aantal maanden online met een misschien wat onbekender, maar daarom zeker niet minder interessant project: Google Earth Engine. De satellietbeelden die je op de site ziet zijn afkomstig van de Landsat-satellieten uit het Landsat fotografieprogramma, een project van de Amerikaanse Geologische dienst (U.S. Geological Survey) en de Nasa. De eerste Landsat-satelliet werd gelanceerd in 1972, de laatste in 1999 en deze laatste is nog altijd actief. Dankzij de beelden van deze satellieten kunnen de dynamische wijzigingen die met de tijd worden veroorzaakt door menselijke activiteit en natuurlijke processen in kaart worden gebracht. De (nu bewegende) beelden zijn samengesteld uit zo’n twee miljoen foto’s van Landsat van 1984 tot en met 2012. Deze zijn geplaatst in een HTML5-animatie waarin je eenvoudig kunt zoeken en in- en uitzoomen. Door op de website in het zoekveld een locatie in te vullen kun je satellietbeelden van de afgelopen 30 jaar bekijken. Behalve dat je nu het smelten van gletsjers of de verdroging van het Aralmeer kunt volgen kun je ook bijvoorbeeld de groei van Zutphen of - wellicht interessanter - Almere in die periode bekijken.



Google Earth Engine zorgt ervoor dat onderzoekers en het publiek de planetaire gegevens van deze uiterst waardevolle bron kunnen weergeven en analyseren. Het is daarmee een platform waarmee milieuveranderingen op wereldwijd niveau kunnen worden gevolgd en gemeten. Brazilië en andere landen met tropisch regenwoud die deze technologie willen inzetten voor behoud van hun bossen, profiteren van de inzichten die zijn verkregen dankzij dit model. Feiten in een animatie zeggen - zo blijkt - toch altijd meer dan een droge opsommingen in tabellen.
Time Magazine opende, samen met Google en partners, een site waarop het verhaal achter de beelden wordt verteld onder de naam Timelapse. Timelapse toont de geschiedenis van het Earth Engine Project, leidt de beelden in en beschrijft in verschillende hoofdstukken de klimaatverandering, extreme urbanisatie en de toestand van de aarde. Het laat onder andere zien hoe de eilanden voor de kust van Dubai zijn ontstaan, de snelle groei van de gokstad Las Vegas, het wegsmelten van gletsjers en het slinken van het Braziliaanse regenwoud in het Amazonegebied. Het resultaat is verbluffend: je ziet steden groeien, gletsjers smelten en littekens in de aarde ontstaan ten gevolge van bijvoorbeeld delfstoffenwinning. Het is al met al geen fraai beeld dat op deze manier van onze aarde wordt geschetst.

Vergelijkbaar met het Google project legt de Suomi NPP satelliet van NASA/NOAA (National Oceanic and Atmospheric Administration) vele facetten van de veranderende aarde in real time vast. Nu al voorspelt de satelliet middels “groene” data, hoe de vegetatie door de hand van de mens en door de seizoenen maandelijks en wekelijks verandert. Je kunt daarmee bijvoorbeeld voor de Hoorn van Afrika voorspellingen van week tot week doen over de vergrootte kans op malaria (plotseling opbloeien van de vegetatie) of de kans op verdroging van een gebied. Hiermee kunnen onderzoekers de ontbossing van het Amazone-gebied (bijna) live volgen. Een filmpje op de site van Time Science laat veranderingen in de vegetatie op aarde in het afgelopen jaar zien. Het is verbluffend hoe door het koppelen van data in een overzicht of film conclusies getrokken kunnen worden en theorieën bevestigd of juist ontzenuwd. Het is daarmee ook bij uitstek prachtig materiaal om in de les als introductie te gebruiken.

Het verfilmen van data is natuurlijk ook interessant voor historische fenomenen. Urbanisatie bijvoorbeeld is een proces van vele eeuwen. Het bedrijf Mapping History werkt onder meer voor musea. Zij ontwerpen kaarten, animaties en films op basis van Google-Maps waarmee zij bijvoorbeeld de groei van (Nederlandse) steden als Amsterdam, Den Haag en Harlingen hebben gevisualiseerd. Op YouTube heeft het bedrijf een kanaal waarop je onder meer ook de historie van het huidige IJsselmeer kunt zien.



En: wat te denken als je de 2053 nucleaire explosies die vanaf 1945 hebben plaatsgevonden visualiseert? In dit filmpje van Japanse kunstenaar Isao Hashimoto zie je een overzicht van alle nucleaire explosies die op onze planeet plaatsvonden in de periode van 1945 tot en met 1998.



Prachtig materiaal om eens bij stil te staan in je lessen. Als je zelf meer materiaal wilt vinden gebruik dan de zoektermen: Timelapse en Mapping History.