dinsdag 28 januari 2014

'Informatie' nog eenvoudiger zoeken: de Knowledge Graph

Onderstaand bericht is vooral bedoeld voor die docenten die leerlingen nog steeds naar de Mediatheek sturen met alleen maar een zoek- en geen verwerkingsopdracht. Zoeken naar feiten op het internet is in feite geen opdracht. Ik denk dat we het er allemaal wel over eens zijn dat het intikken van een zoekterm, het raadplegen van de eerste echte hit (vaak Wikipedia) en de resultaten knippen en plakken erg weinig met de hersenen doet. Sinds Google eind 2012 begon met de uitrol van de Knowledge Graph, een informatieblok rechtsboven met snelle feitjes, wat beeldmateriaal en enkele regels uit Wikipedia is het helemaal simpel geworden. De leerling tikt bijvoorbeeld de zoekterm 'Zink' in en ziet rechts de resultaten van de Knowledge Graph



Leerlingen hoeven dus nu niet eens meer door te klikken naar Wikipedia, want hun hapklare brok info staat er al. En dat is ook de bedoeling van Google.

Eerst iets meer over de Knowledge Graph. Door Google wordt er dus - naast Wikipedia - een nieuwe encyclopedie opgezet, de Knowledge Graph, gebaseerd op FreeBase. FreeBase is een database, die net als Wikipedia door vrijwilligers wordt bijgehouden en die voor een deel zelfs zijn gegevens uit Wikipedia haalt. FreeBase is sinds 2010 in handen van Google en dat is ook meteen het grote verschil met Wikipedia. De Knowledge Graph is uiteindelijk een Google-product en niet in handen van de gebruikers. Wikipedia draait echter voor het grootste deel vooral op schenkingen, onder meer van Google. Met de Knowlegde Graph wil Google de eerste informatiebehoefte nog sneller bevredigen, met als belangrijkste gevolg dat de bezoeker minder snel wegklikt van de Google-pagina's, en dus meer tijd heeft om op de advertenties te klikken. Een goede Knowlegde Graph levert Google dus veel geld op en daarmee houdt ook de steun van Google op voor Wikipedia.. De afhankelijkheidsrelatie tussen Google en Wikipedia wordt eenzijdig doorbroken en deze tendens zou Wikipedia, dat lange tijd mede door Google in het zadel werd gehouden, de das wel eens om kunnen doen. Vanaf eind 2012 dalen de bezoekersstatistieken van Wikipedia dan ook.

Dit alles gebeurt helaas gelijktijdig met een steeds grotere professionalisering van Wikipedia. ‘Wikipediaan’ is ondertussen een ‘beroep’ (op contractbasis) geworden. Ik meldde al eerder dat gerenommeerde instituten Wikipedianen in (tijdelijke) dienst hebben. Hiermee proberen instellingen hun collectie bij een breder publiek onder de aandacht te brengen. Eind 2013 gingen twee Wikipedians in Special Residence aan de slag bij twaalf speciale Nederlandse bibliotheken. Veertien maanden lang gaan zij de kennis en gegevens van deze bibliotheken en Wikipedia verbinden. Ze hopen daarmee de diversiteit en de kwaliteit van Wikipedia te vergroten door inzet van de collecties en de kennis van de instellingen. Het project wordt uitgevoerd onder auspiciën van de Werkgroep Speciale Wetenschappelijke Bibliotheken (WSWB, een samenwerkingsverband van 25 Nederlandse bibliotheken, van het Rijksmuseum tot het Afrika-Studiecentrum. Ook bij de Koninklijke Bibliotheek en het Nationaal Archief ging een wikipediaan aan de slag.

Je enkel baseren op ‘feiten’ die wel of niet door vrijwilligers (met of zonder kennis van het onderwerp) en wel of niet met een winstoogpunt worden geleverd zou je toch aan het denken moeten zetten. In het kader van mediawijsheid kun je als docent op de mogelijkheden en (on)mogelijkheden van dergelijke bronnen wijzen, maar je zou vanuit jouw achtergrond toch vooral kwalitatief goede alternatieven moeten kunnen aandragen. De leerlingen maakt het niet uit, die gaan gewoon voor makkelijk. De opdrachten zouden allereerst moeten veranderen van alleen maar zoeken naar iets tot juist weer iets met die informatie gaan doen. Ik postte eerder al een bericht over het landelijke project dat we hiervoor zijn gestart.
Docenten zouden zeker op hun eigen vakgebied bekend moeten zijn met de voor hun vak belangrijkste informatieve sites. Deze sites kunnen ze in hun opdrachten meegeven en eisen dat ze worden gebruikt. De virtuele Mediatheek van de Vrijeschool Zutphen VO kan hier een goede basis bieden. Een generatie die voor informatie compleet afhankelijk is van de Knowledge Graph of Wikipedia en die nooit aan het verwerken van die informatie is toegekomen heeft later een groot probleem. Digitale dementie noemt Manfred Spitzer dit in zijn gelijknamige boek, dat je overigens kunt lenen in de Mediatheek.

dinsdag 21 januari 2014

Maak eens kennis met jouw digitale collega

Ik postte al eerder een bericht over MOOCs (Massive Open Online Course) en de gevolgen voor het onderwijs. We hebben het, als we over (gratis) online colleges en lessen praten, tot nu toe vooral over Hoger Onderwijs, maar daarbij zal het niet blijven. In Nederland zijn er ondertussen bij het grote publiek bekende initiatieven als de NTR-academie (vertellers met een goed verhaal over een eigentijds onderwerp) en de Universiteit van Nederland, waar je korte colleges kunt volgen van Nederlandse hoogleraren. Deze colleges raken ons onderwijs al, want de onderwerpen zijn ook voor scholieren aantrekkelijk. Leerlingen in het voortgezet onderwijs kunnen echter al op veel meer plekken terecht voor ‘digitale docenten’. Het is een trend om bekende namen via tv of video een ‘college’ of ‘les’ te laten verzorgen. We kennen waarschijnlijk allemaal TED: Ideas worth spreading. TED heeft ook een offspring getiteld TED ED Lessons, waar aan de oorspronkelijke TED-video’s quizzen en verdieping is toegevoegd. Wat minder bekend is het vergelijkbare BigThink.

Engelstalig en gericht op leerlingen zijn Watchknowlearn en het bij veel leerlingen geliefde kanaal van Vsauce op YouTube. In Vsauce maakt een wetenschapper, die overdag Michael Stevens wordt genoemd, erg leuke educatieve video’s met hier en daar een snuifje animatie. Ook Engelstalig en inmiddels al bij velen bekend is de Kahnacademy. Deze site wordt door veel leerlingen gebruikt, mede door het Game-aspect waarbij je punten en badges kunt winnen. De in het Nederlands vertaalde filmpjes van de Kahnacademy kun je vinden op het YouTube-kanaal van KahnAcademyNederland. Jongere leerlingen kunnen terecht bij Wonderopolis waar antwoord wordt gegeven op moeilijke vragen, een beetje zoals in de boekuitgaven van de Kinderuniversiteit. Kinderen stellen hier vragen aan bekende professoren, die daar uitgebreid op in gaan.

De Nederlandstalige markt voor het voorbereidende onderwijs laat zich verder ook niet onbetuigd. Zo is er de WiskundeAcademie, de spellingjuf, Iksnaphetnu, waarvoor je eerst wel (gratis) een account dient te maken. We hebben de digitale docent, Huiswerktv en Wetenschap 101 om de meest bekende maar eens te noemen. Deze laatste beperkt zich overigens tot videoblogs over exacte wetenschap van maximaal 101 seconden. Veel docenten hebben ondertussen een YouTubekanaal. Enkele voorbeelden daarvan zijn: Joost van Oort, Jelmer Evers en Rob van Bakel.

Ik hoor iedereen denken: “waar is het persoonlijk contact?” en “je kunt nooit leren van een filmpje”. Als je een account hebt op Linkedin kun je inmiddels in de groep Onderwijs 2.0 een discussie volgen over MOOCs. “Wordt dit entertainment of onderwijs?”, “Tenenkrommend” en “Prachtig begin voor gedifferentieerd en excellent onderwijs”, zijn enkele van de hier gegeven meningen. Onverlet blijft dat één van de trends waar het onderwijs rekening mee moet houden de niet meer te stoppen bloei van de beeldcultuur is. Een goed artikel waarin ervaring met videolessen in een specifieke situatie wordt besproken stelt onder meer: “Expertise die je van buiten naar binnen haalt is groot, maar het is ook zo dat docenten zich beter voorbereiden. Ze willen hun lessen goed presenteren. Zo halen we een maximaal rendement uit de videolessen.”

Gelukkig is er onderzoek gedaan door Liesbeth Kester (bijzonder hoogleraar Multimediale Educatie bij de Open Universiteit) naar de effectiviteit van internetfilmpjes op het leren. Of het nu gaat om de kwantumtheorie, een vreemde taal leren of cupcakes bakken: nieuwe informatie onthouden en begrijpen we altijd beter wanneer beelden aan tekst worden toegevoegd. Om het te laten beklijven is het echter noodzakelijk het geleerde direct toe te passen. Filmpjes en programma's om iets te leren doen of kennis te verwerven zijn er op internet en televisie voldoende. Denk maar aan filmpjes die leren breien, cupcakes maken of vreemde talen te leren spreken. Of denk aan documentaires over de Tweede Wereldoorlog of de televisieserie De Gouden Eeuw om kennis over de geschiedenis te verwerven. Maar dan kun je nog niet direct breien of die taal spreken. Noch beschik je dan over die kennis over de Tweede Wereldoorlog of de Gouden Eeuw. Eerst moet natuurlijk de kennis worden toegepast, voordat de vaardigheid of kennis is verworven. De kennis toepassen die een kijker heeft gezien in een programma als De Gouden Eeuw, kan door het geleerde na te vertellen, samen te vatten of vragen te beantwoorden in een quiz erover. Net zoals bij de eerder genoemde TED ED Lessons.

Kester stelt samen met Jeroen van Merriënboer in 4W: Er zijn steeds meer mogelijkheden om multimedia in te zetten in de les. Maar is dat altijd effectief? Cruciaal is dat de leerbron aansluit bij de werking van het geheugen. Alleen dan kunnen leerlingen hun weg vinden door de leerstof en zich deze eigen maken. Om te voorkomen dat het werkgeheugen overbelast raakt kunnen multimediale leerbronnen (a) de aandacht van de leerling richten, (b) de complexiteit van het materiaal verkleinen, (c) ondersteuning bieden, (d) irrelevante informatie weghouden en (e) een beroep doen op zowel het visuele als het auditieve systeem. Kenmerkend voor effectieve multimediale leerbronnen is dat ze leerlingen aanzetten tot een diepe verwerking van het leermateriaal. Er ontstaat expertise: de beschikking hebben over rijke en geavanceerde schema’s, oftewel declaratieve (feiten) en procedurele kennis (hoe, vaardigheden).

Het is dus zaak, stelt Kester, dat docenten maar ook studenten en leerlingen op de hoogte zijn van de kenmerken van en ervaring hebben met hoogwaardige dynamische visualisaties zodat zij deze kunnen herkennen en kiezen. Daar moet je echter voor open staan. Opvallend is hierbij weer dat de scheidslijnen tussen voor- en tegenstanders in de discussie op Linkedin andermaal via leeftijdslijnen lijken te lopen.

Misschien zelf dan eens een MOOC volgen? Je kunt dan zelf ervaren wat de (on)mogelijkheden zijn. Journalistiek bedrijven met Data opent binnenkort. Vijf experts leren je hier hoe je data vindt, visualiseert en interpreteert. Hier vind je trouwens een overzicht van MOOCs.

dinsdag 14 januari 2014

De internetopdracht weer onder supervisie van de docent

Onlangs is het deelproject Werken met WebQuests van de Vereniging van vrijescholen afgerond. Het deelproject - begeleid door ondergetekende - is onderdeel van een breder traject dat de vrije scholen ingaan om de mogelijkheden van digitale didactiek te verkennen en om aanzetten te geven tot een leerlijn mediawijsheid. De bedoeling is om die leerlijn van de onderbouw tot de bovenbouw door te laten lopen, zodat er meer eenheid in het leerplan ontstaat. Twee onderbouwen (de Vrijeschool Raphaël Almere en Vrijeschool De Kleine Johannes) en drie bovenbouwen (het Novalis College Eindhoven, de Stichtse Vrije School en de Vrijeschool Zutphen VO) participeerden in het project.

Geconstateerd werd dat leerling en docent hinderlijk ver uit elkaar waren gegroeid wat de kennis van nieuwe media en het internet betreft. Door de gebrekkige digitale kennis van de meeste docenten en de (digitale) voorsprong van de leerlingen, ging de leerling in feite het internetdomein domineren. Dat mochten zij ook, want zij hadden daar volgens de docenten toch ‘veel meer verstand’ van. De leerlingen leerden uitmuntend knippen en plakken. Het internet, Wikipedia of Google was als bronvermelding vaak voldoende. De digitale bronnen die de Mediatheek (indien aanwezig op je school) aanbiedt in de vorm van betaalde abonnementen als de Krantenbank of voor de middenbouw de Winkler Prins Studie (Vrijeschool Zutpen VO) werden vaak genegeerd. De leerkrachten hadden zich eigenlijk nooit verbonden met digitale bronnen in de Mediatheek of die op het World Wide Web en gaven in hun opdrachten geen duidelijke richting aan. De projectgroep wilde de internetopdracht weer terug brengen naar een activerende opdracht, waarbij nieuwe kennis wordt vergaard en/of nieuwe denkvaardigheden worden aangeboord. We wilde dus weer iets met informatie van internet gaan doen in plaats van er alleen maar naar te zoeken. Internet en digitale databanken zijn daarbij wat ons betreft serieuze bronnen. 

Zo ontstond het project Werken met WebQuests. De WebQuest is een opdracht die digitaal wordt aangeboden en waarin de (digitale) bronnen door de leerkracht worden gegeven. Het is een win/win situatie waarbij je via de WebQuest docenten verbindt met de (digitale) materie, de Mediatheek bij de opdracht betrekt (levert de digitale bronnen en handleidingen voor de tools) en het internet als bron serieus neemt. De leerling gaat middels de opdracht gebruik maken van een door de docent/Mediatheek gestructureerd internet. Leerlingen hoeven daardoor niet zelf te zoeken naar informatie, maar kunnen met de opgegeven bronnen aan de slag. De koppeling met de vrijeschool pedagogiek is evident. In de zeven levensjaren tot het veertiende jaar leert de leerling op de vrijeschool immers door ‘autoriteit/gezag’. Daarnaast biedt de WebQuest mogelijkheden om de opdrachten in moeilijkheid te variëren door verschillende (lagere- en hogere) denkvaardigheden aan te boren. Uiteindelijk moeten de leerlingen worden opgeleid om zelfstandig onderzoek te kunnen verrichten, waarbij ze zelf de bronnen moeten zoeken, vinden, beoordelen en verwerken..

De WebQuest is geen nieuw fenomeen. Het is een door de bedenker Bernie Dodge duidelijk omschreven opdracht die een vaste werkwijze (inleiding, opdracht, werkwijze, informatiebronnen, beoordeling, terugblik en docentinformatie) volgt en tot een in de opdracht stap voor stap beschreven presentatievorm leidt. Een dergelijke opdracht eist - dat mag duidelijk zijn - een duidelijke verbinding van de docent met de digitale materie.

In het project werd op zeer verscheidene manieren geëxperimenteerd met digitale didactiek. In de Inleiding werd zo veel mogelijk gebruik gemaakt van wat wel heet: Flipping the Classroom. De leerlingen krijgen de uitleg en inleiding behalve in de periode of les nu ook digitaal met alle filmpjes en links. De opdracht is daarmee vast verbonden aan de uitleg en kan door de leerlingen als zodanig ook digitaal worden bewaard. Bij enkele eindpresentaties werd niet altijd een papieren (periode)schrift gebruikt, maar werden allerhande digitale tools ingezet (Blogger, Thinglink, Google Public Data et cetera). De Mediatheek leverde voor die tools handleidingen. 

Enkele ervaringen: 
Mediathecaris: “Je ziet dat we eindelijk weer zinvolle internetopdrachten hebben. Waren de opdrachten eerst vaak gebaseerd op op het opzoeken van informatie, zonder duidelijke richtlijnen (alles was goed, ook elk Wikipedia lemma), nu zie je dat er hard gewerkt wordt aan de verwerking van de kennis en creatieve digitale presentaties.”
Docent bovenbouw: “Nu ik zelf mijn opdracht van digitale bronnen moet voorzien, wordt de opdracht beter en duidelijker. Ik weet nu wat ik van ze kan verwachten en ga ook niet voor minder. Immers ik weet dat ze de antwoorden kunnen vinden, die staan in mijn opgegeven bronnen. Doordat ik nu ook eerst de tools test (bijvoorbeeld een digitale schijfdiagrammaker) weet ik zeker dat het eindproduct voor iedereen te halen is. Ik lever voor elke digitale tool trouwens - in samenwerking met de mediathecaris - ook nog een handleiding aan.”
Docent bovenbouw: “Ik zie andere leerlingen opbloeien dan bij mijn reguliere opdrachten.”
Mediathecaris: “Leerlingen werken zeer geconcentreerd en doordat de opdracht helemaal beschreven is, is er weinig ruis in de les. Iedereen weet wat hij moet doen en kan dit ook zelf weer terug vinden in de opdracht.”
Docent bovenbouw: “Na evaluatie van een WebQuest bij leerlingen bleken ze zeer tevreden over de opzet. Wel gaven de leerlingen ook aan dat ze een mix zouden willen van een WebQuest met regulier onderwijs.”
Docent bovenbouw: “Ik moet nog wat werken aan de vorm, maar zie nu dat mijn inleiding voor de klas nog steeds van primair belang is. Vaak lever ik de tekst en beeldmateriaal die ik in mijn inleiding gebruik ook mee met de inleiding op de webquest. De leerlingen kunnen dan thuis een en ander nog eens nalezen en zich zo beter voorbereiden op de webopdracht.”
Docent onderbouw: “Het viel me op dat de groep kinderen achter de computers heel zelfstandig kon werken. Een van de kinderen zij “Nu hoeven we niet de hele tijd naar jou te luisteren of aantekeningen te maken.” Ze vonden het fijn dat ze rustig de informatie die ze nodig hadden op konden zoeken, en zo nodig terug konden lezen, als ze het niet helemaal begrepen hadden. Ook het gebruik van schema’s en filmpjes op de WebQuest ervoeren ze als prettig. Het presenteren met behulp van digitale bronnen gaf de kinderen ook een gevoel van authenticiteit, het gaf hun presentaties meer gewicht voor hun gevoel. Zo namen ze de stof daardoor ook serieuzer.”
Docent onderbouw: “Voor mij als docent was het grote voordeel dat ik kinderen bij de meeste vragen kon verwijzen naar hun bron. Doordat de bron buiten mij lag werden kinderen gestimuleerd om meer zelf-handelend op te treden om aan hun informatie te komen. Ook vragen als “is de presentatie goed als we dit laten zien?” kon ik doorverwijzen. Het model van toetsing staat op de webquest en iedere groep kan zelf nalopen of ze aan alle onderdelen voldoen.” 

Wat betreft het project: een en ander zal nog een vervolg krijgen in de vorm van een digitale publicatie. Hoe beperkt het project ook was opgezet, het heeft in elk geval het gebruik van de inmiddels behoorlijk gevulde virtuele Mediatheek gestimuleerd. Ook zijn we nu bezig met het zelf maken en delen van lesmateriaal. Zelf lesmateriaal arrangeren gaat in de toekomst zeker een belangrijke rol spelen en zal gaan behoren tot het competentiemodel van docenten. Verder maakt de Vrijeschool Zutphen VO ruimte vrij op het netwerk om de handleidingen aan leerlingen en docenten aan te bieden.

De Vrijeschool Zutphen VO gaat - naar aanleiding van dit project - met meerdere docenten verder aan de slag met WebQuests en digitale didactiek.

dinsdag 7 januari 2014

Een emotioneel 2014

Het wordt een emotioneel jaar, is mij verteld. Eén van de trends voor 2014 is dat jongeren steeds meer behoefte lijken te hebben aan het delen van emoties op bijvoorbeeld Facebook en Twitter. Woorden en letters drukken niet niet meer voldoende uit wat de bijbehorende stemming en emotie is. Deze voorspelling wordt gedaan door YoungWorks dat elk jaar de jongerentrends publiceert. Het lijkt een juiste voorspelling, want op je status op Facebook kun je sinds kort je stemming of emotie weergeven door middel van een emoticon. Door toevoeging van zo’n emoticon benadruk je jouw stemming en toon je jouw zelfbewustzijn, eigenzinnigheid en authenticiteit. En dat worden belangrijke zaken in 2014.

Behalve duimpjes en emoticons als een weergave van jouw stemming gaan de mobiele devices/apparaten emotie ook steeds beter herkennen.Je kunt tegenwoordig emoties van grote groepen mensen koppelen aan sociale media. We maken bijvoorbeeld via onze smartphone foto’s van elkaar op een evenement, die worden doorgestuurd naar een speciale server die dan weer uitleest wat de algehele stemming is. Data en locatie worden samengevoegd en via de app op je smartphone kun je zo dus zien waar het leuk is en waar je maar beter weg kan blijven.
Het “uitlezen” van gezichtsuitdrukkingen door een apparaat is inmiddels vergevorderd. De FaceReader van het bedrijf Noldus is in staat om vele gezichtsuitdrukkingen te analyseren. De tool herkent namelijk een aantal specifieke eigenschappen van gezichten en drukt deze uit in bijvoorbeeld: happy, sad of disgusted.



Stemmingen kunnen ook nog op andere wijze worden gemeten. Een mooi voorbeeld hiervan is de Gemeentebuzz. De GemeenteBuzz heeft als doel gemeenten een beeld te geven van de omvang en inhoud van het gesprek dat burgers over hen voeren op sociale media. De website biedt gemeenten enkele real time analyses van de buzz rondom de eigen gemeentenaam. De eigen prestaties zijn ook nog te vergelijken met die van andere gemeenten. In januari 2014 stond Zutphen op plek 41 in de lijst over welke gemeente er relatief het meest wordt gesproken op online media. Bij Mijn Gemeente op Gemeentebuzz zie je hoeveel tweets er over de gemeente gaan en wat het sentiment of de stemming in de stad is. Dat kun je weer vergelijken met andere steden en daar kun je natuurlijk weer interessante analyses aan koppelen. Die stemming wordt natuurlijk nog wel steeds gemeten aan de hand van letters en woorden, die de emotie zouden moeten uitdrukken. Het gezicht en de emotie die dat laat zien mis je.

En ja, voor diegenen die al heel lang alleen nog maar via tekentjes op een scherm communiceren en behoorlijk in de war raken van real life emoties is er een tool. Om de anatomie en biomechanica van gezichtsexpressies te onderzoeken is er Artnatomia. Hier hoef je - als je tenminste level2 inschakelt - maar een emotie aan te klikken en je ziet welke gezichtsspieren er bij betrokken zijn en hoe de emotie er uiteindelijk uit zou moeten zien. Je kunt hier uitstekend thuis mee oefenen zodat je in elk geval in het "echte" leven niet verrast wordt.