“Russische tiener dood na ruim 3 weken gamen.” Het betreft hier een 17-jarige jongen uit Oefa (Rusland) die in het ziekenhuis werd
opgenomen nadat hij door continu te gamen buiten westen was geraakt. Hij bleek niet meer te redden. Het is een schokkend
bericht
uit september 2015. Gelukkig is dit een uitzondering, maar juist gamen en ook
sociale media zijn wel vaak de grote boosdoeners in de ogen van sceptici
van de digitale revolutie. En dat moeten we - zo vinden ook nog steeds velen binnen
het onderwijs - natuurlijk zo ver mogelijk buiten de (school)deur houden.
Paul Kirschner, hoogleraar Onderwijspsychologie aan de Open
Universiteit, schreef een
blog
over de jongeren, hun verleidingen en het onderwijs. Kan deze generatie
überhaupt wel excelleren in het huidige onderwijs? Aan de ene kant heb je
mensen (Marc Prensky) die vinden dat de huidige jongeren (digital natives)
betekenisvolle kennis kunnen construeren uit discontinu audiovisuele en
tekstuele informatiestromen. Deze mening doet mij ook altijd een beetje denken
aan wat je hoort over jonge docenten. Die weten het wel, die zijn er mee
opgegroeid. Maar ergens mee opgroeien betekent niet dat je er ook goed in bent.
Digitale didactiek is een vak. Kirschner vervolgt met de opponent van Prensky,
Manfred Spitzer. Spitzer is bij ons op school een bekende en vaak geciteerde
auteur. Kirschner citeert echter de volgens hem de veel beter onderbouwde, maar
qua strekking aan Spitzer gelijke,
Loh
en Kanai: “Digital natives neigen naar ondiepe informatieverwerking
gekenmerkt door snelle aandachtswisselingen en verminderd nadenken. Zij
multitasken veel met als gevolg dat ze meer afgeleid zijn en kunnen dit niet
tegenhouden. Digital natives vertonen ook tekenen van verslavingsgedrag. Recent
breinscanonderzoek suggereert een verband tussen deze gedragingen en
structurele veranderingen in het brein.”
Dat is niet niks. En wat betekent dit nu voor het onderwijs?
Kirschner ziet een drietal grote probleemvelden:
Jongeren verschuiven voortdurend hun aandacht, lezen de
tekst oppervlakkig, denken minder diep na over wat zij lezen en onthouden de
informatie slecht;
Een tweede probleem is dat het cognitief verwerken van zulke
'niet-lineaire' teksten veel onproductieve cognitieve belasting veroorzaakt,
waardoor je slechter leert. Spottend kun je volgens Kirschner spreken van 'een
nieuw soort ADHD'. Dat past ook bij het welhaast dwangmatig snel afgeleid zijn;
Als laatste ligt internetverslaving op de loer, zoals boven
in extrema al duidelijk werd.
Bron: Nationale Social Media Onderzoek 2015 | jongeren (Newcom)
Jongeren kunnen zich dus helemaal “verliezen” in hun tablet
of mobiel. Maar wij moeten niet vergeten dat WhatsApp, Instagram en Facebook
voor jongeren op alle onderwijsniveaus ook van fundamenteel belang zijn
geworden. Het zijn echte levensaders voor ze, of ....?
We laten ze beter zelf aan het woord. Hoe zetten jongeren
media, vooral digitale media als tablets, smartphones en laptops, nu in voor
school en hobby’s. Met die vraag in het achterhoofd, deden
Mijn Kind Online en
Kennisnet in het voorjaar van 2015 een kwalitatief onderzoek onder 1.741
kinderen en jongeren tussen 10 en 18 jaar. Dit leidde tot de eerste
Monitor
Jeugd en Media 2015. In het onderzoek bezochten ze 10 jongeren thuis, om te
praten over hun mediagedrag. Het rapport brengt in beeld hoe jongeren digitale
middelen inzetten voor school en vrije tijd. Hebben ze baat bij deze media of
juist niet?
Jongeren hebben genuanceerde meningen over de rol van
sociale media in het gewone leven. Veel genuanceerder dan je zou denken. De grote
lijn: sociale media zijn belangrijk, maar ook weer niet zó belangrijk. Wat
opvalt is dat het onderzoek heel wat mythes ontkracht. Bijvoorbeeld: dat
jongeren het normaal zouden vinden dat je ruzies via sociale media uitvecht.
Dat vinden ze niet of nauwelijks. Of: dat sociale media onmisbaar zouden zijn
voor een sociaal leven (zoals uitgenodigd worden voor feestjes, of om
medeleerlingen beter te leren kennen). Ook dat blijkt nauwelijks het geval. Een
groot deel van de jongeren vindt het ook (helemaal) niet nodig om constant en
overal via sociale media in contact te zijn, dat wil zeggen direct te reageren
op anderen, of dat ze niet zouden kunnen leven als de batterij van hun
smartphone, tablet of laptop leeg is. Bijna 40% tot ruim 60% van de jongeren
deelt deze scepsis over het (vermeende) belang van sociale media.
Er zijn wel verschillen: de gedragsregels voor sociale media
(snel reageren, meteen liken of retweeten, etc.) gelden aanzienlijk sterker
voor leerlingen van lagere onderwijsniveaus dan voor leerlingen van hogere
onderwijsniveaus
Jongeren van lagere onderwijsniveaus vinden in het algemeen
vaker:
dat je elkaar via sociale media goed leert kennen;
dat je goed contact met anderen kunt leggen;
dat je feestjes via sociale media in de gaten moet houden;
dat je meteen moet liken of retweeten als je vrienden dat
doen;
dat je ruzies ook via sociale media kunt uitvechten.
“Jongeren van het vmbo profiteren in het algemeen ook minder
van digitale media en gaan er onhandiger mee om dan jongeren van havo en vwo”.
Lager opgeleide jongeren zijn vooral geïnteresseerd in ontspanning en
vermaak, zoals spelletjes spellen. Jongeren op lagere onderwijsniveaus
gebruiken de digitale media niet alleen minder voor hun schoolwerk, ze nemen er
ook meer risico's mee. Zo hebben ze minder moeite met mediagebruik in het
verkeer, het volume van oortjes of hun lichaamshouding tijdens langdurig
computergebruik.
Uit het onderzoek blijkt verder dat bij huiswerk:
52% van de ondervraagden de televisie niet aan zet;
41% whatsapp berichtjes storend vind;
36% bereikbaar blijft via sociale media, zodat we samen aan
het huiswerk kunnen werken;
33% zijn telefoon op stil zet;
15% vrienden laat weten dat ze me niet moeten storen via de
sociale media (
Monitor,
p. 68).
Diegenen die zich niet alleen focussen op het huiswerk
hebben volgens neuropsychiater Theo Compernolle nog niet goed geleerd hoe om te
gaan met het grote aanbod aan afleiding: "Veel mensen denken dat ze kunnen
multitasken, maar dat is een illusie. Ons brein is daar simpelweg niet toe in
staat. Niemand kan twee denkprocessen tegelijk uitvoeren" Het gevolg is
dat we voortdurend heen en weer switchen tussen verschillende taken. "We
verliezen tijd en informatie bij dit switchen en het kost ons veel meer
energie. Het is dus compleet inefficiënt", zegt
Compernolle.
En uit de Monitor blijkt dat in de les:
46% wel eens privé-berichtjes stuurt tijdens de les;
28% Facebook of Instagram checkt;
10% wel eens stiekem een filmpje of een foto in de klas
maakt.
Meisjes doen de bovengenoemde dingen aanzienlijk vaker dan
jongens (p.74).
Algemene blijkt met betrekking tot school en huiswerk:
53% zegt regelmatig via sociale media (WhatsApp, Twitter of
Facebook) aan klasgenoten te vragen wat het huiswerk is;
25% gebruikt sociale media om taken te kunnen verdelen bij
het samenwerken, of om scans van aantekeningen aan elkaar door te sturen
en 13% verstuurt zelf geschreven samenvattingen of foto’s
van het eigen huiswerk aan klasgenoten, of vraagt de klasgenoten om hun al
gemaakte huiswerk op te sturen.
In The Digital Turn beschrijft Wim Westera, hoogleraar
Digitale Media van het Welten-instituut, de invloed van de digitale revolutie
op de manier waarop wij ons leven inrichten. The Digital Turn analyseert hoe de
technologieën van Twitter, Apple, Facebook, Google en anderen ons gedrag
veranderen, en onze sociale interacties, de economie, en ons denken
beïnvloeden. Daar kunnen vervelende kanten aan zitten, maar hoe kunnen we dit
proces positief beïnvloeden?
Ik citeer uit The Digital Turn: “We have to accept that
digital media irreversibly change our habitat. They create new extensions of
reality, along with new representations, altered identities, and new forms of
being. How should we deal with this? The only option is to become media
literate. We should involve our unique cognitive abilities to remain in control
of it, just as we successfully defeated our predators and survived natural
disasters and other adversities. Media literacy should be introduced as a
mandatory subject in schools. It is peculiar that we are systematically taught
to read and write but not how to derive meaning from the readings and writings
that we encounter in the most complex and impenetrable fabric of digital
media.” (
Digital
Turn, p. 141,142)
Mediageletterdheid of mediawijsheid dus. Maar hoe? Misschien
is het
Nationaal Media
Paspoort dat nu op de basisscholen kan worden gebruikt een goede eerste
aanzet om te komen tot een doorgaande leerlijn Mediawijsheid. Er waren al
eerder initiatieven om tot meer eenheid te komen zoals bijvoorbeeld het
Diploma Veilig Internet. Maar
eigenlijk zou mediageletterdheid in elk vak, overal integraal aan bod moeten
komen. Voorwaarde is wel dat de docenten zelf mediawijs zijn.