maandag 11 juli 2016

Leermythes

Bill Gates: “Just giving people devices has a really horrible track record.”

Er zijn in de laatste jaren een groot aantal indianenverhalen over onderwijs wetenschappelijk onder de loep genomen en weerlegd of in elk geval genuanceerd. Dat kunnen neuromythes of ‘neurohypes’ zijn (we zijn goed in multitasken), maar het gaat mij hier vooral om de mythes over technologie in het onderwijs (het internet maakt ons dommer bijvoorbeeld). Het lijkt soms of we in het onderwijs steeds meer moeite hebben om de jongeren te bereiken en nieuwe technologie (ict) als de verlossende schakel wordt binnengehaald. Dit blijkt echter een gevaarlijke basis om onderwijs te vernieuwen.

Neurowetenschapper Harold Bekkering doet onder meer onderzoek naar hoe je leren kunt optimaliseren. Samen met Jurjen van der Helden schreef hij De lerende mens met daarin wetenschappelijke inzichten over het lerende brein. Belonen en straffen moeten eigenlijk beide worden afgeschaft, stellen zij. Onze intuïtie dat het goed is om een kind te prijzen, klopt niet. Het is een mythe en maakt de intrinsieke motivatie kapot, concluderen Van der Helden en Bekkering in het onderzoek. Veel leertheorieën zijn gebaseerd op belonen, maar die kunnen volgens Bekkering beter genegeerd worden. Geef complimenten op inzet en gedrag en niet over resultaat, want dan houdt het leren op. Dat geldt - en nu komen we bij ons onderwerp - volgens de auteurs ook voor software die werkt met belonen als bijvoorbeeld badges en spelletjes. Bekkering ziet het misgaan met zijn eigen zoon die nu online blind leert typen. ‘Na elke nieuwe prestatie geeft het programma hem een spelletje. Hij doet zijn oefeningen nu niet meer om te leren typen, maar om die spelletjes te mogen spelen. Als spieken daarbij helpt dan zal hij dit niet laten. Zijn motivatie voor snel en goed typen dreigt te verdwijnen.’
De auteurs zien eigenlijk vooral het belang van ict in het onderwijs om duidelijker inzicht te verschaffen in het leerproces van de individuele leerling. Door de grootte van de klassen is dat individuele niveau van de leerling veel moeilijker te monitoren. Als een leerling altijd toetsen maakt waarbij 90% van de vragen goed wordt beantwoord, dan heeft deze leerling een uitdaging nodig. Het is belangrijk dat de docent in zijn functie als gids iets met die procesgegevens doet. De rol van de leraar in het onderwijs is dus eigenlijk niet minder belangrijk maar juist nog belangrijker geworden. De leraar heeft altijd de leiding en motiveert de leerlingen. En dat is nu juist wat de auteurs als basis van het leerproces zien: het aanboren van automatische leergierigheid en intrinsieke motivatie. De sleutel tot beter onderwijs ligt volgens de auteurs in het optimaal aansluiten bij de individuele verschillen en het creëren van een sociale omgeving waarin ieder kind tot zijn recht komt. (Bron: COS, februari 2016, pp. 22/23)
Zij pleiten er ook voor - in tegenstelling tot de ideeën die het het Platform Onderwijs 2032 heeft gepresenteerd - de feitenkennis niet weg te gooien. Het Platform stelt namelijk dat 'topografische, historische en natuurwetenschappelijke feitenkennis kan worden geschrapt'. Je kunt het gewoon opzoeken als je het nodig hebt, is de redenatie. Maar het blijkt dat kennis over een onderwerp de beste voorspeller is voor tekstbegrip, meer dan algemene intelligentie of leesvaardigheid’, zegt Van der Helden. ‘Feitenkennis blijft dus belangrijk voor een rijk model van de wereld. Zonder feitenkennis blijf je zoeken en kun je bijvoorbeeld niet goed begrijpend lezen.’ (Bron: De Volkskrant)

In mijn vorige blog legde ik al de nadruk op het belang van het (pedagogisch) onderbouwen van het ict-beleid in het onderwijs en juist op te passen voor hypes. Je zou - zo stelde ik - om goed ict-beleid op te zetten gebruik kunnen maken van het tweejaarlijkse Trendrapport van Kennisnet. Tegelijkertijd wil ik ook benadrukken dat de nadruk op het woord hypes voor scholen en docenten geen vrijbrief mag zijn om dan ict maar links te laten liggen. Niet alle ict-toepassingen zijn hypes. En ook docenten moeten m.i. toch basiskennis van de mogelijkheden en onmogelijkheden van het gebruik van ict in het onderwijs hebben. Zij moeten juist bewuste keuzes maken en niet alleen handelen vanuit antipathie of sympathie.

Over mythes en verkeerd inzetten van technologie in het onderwijs gaat ook Jongens zijn slimmer dan meisjes en andere mythes over leren en onderwijs uit 2013. Mythes die hier door Pedro De Bruyckere en Casper D. Hulshof onder meer ontmaskerd worden: jongens zijn beter in wiskunde dan meisjes, jongeren van nu zijn digital natives, we kunnen allemaal multitasken en we gebruiken maar 10% van onze hersenen. Mooi is ook het verhaal van de piramide van Maslow. De auteurs achterhalen dat Maslow zelf niet het model van een piramide gebruikte en niet vijf, maar uiteindelijk zeven elementen benoemd heeft. Ze gebruiken een citaat van Maslow uit 1962 die net als zij verbaasd is over hoe zijn theorie gebruikt wordt: ‘My motivation was published 20 years ago, and in all that time nobody repeated it, or tested it, or really analyzed or criticized it. They just used it, swallowed it whole with only the most minor modifications.’
In 2015 kwam van dit boek een nieuwe Engelse versie uit met medewerking van Paul A. Kirschner onder de titel Urban Myths about Learning and Education.

Laten we eens naar die mythes over technologie kijken die ook behandeld worden in een artikel op de site van de American Federation of Teachers:

1 Het internet maakt ons dommer

Het was Nicolas Carr die in 2010 redeneerde hoe het internet niet alleen ‘nuttig gereedschap’ oplevert, maar ook voor een deel onze identiteit en de structuur van onze hersenen aan het veranderen is. Internetgedrag zet zich ook voort in je offline leven, de hersenen passen zich aan en laten het dan afweten als je bijvoorbeeld ineens een moeilijk boek probeert te lezen. Diep, geconcentreerd denken kunnen wij niet meer, stelt Carr. Grote onzin, zeiden onder meer Christopher Chabris and Daniel Simons al in de tijd zelf. Je hersenen kunnen helemaal niet fysiek veranderd worden door je online gedrag en: ‘The basic plan of the brain's "wiring" is determined by genetic programs and biochemical interactions that do most of their work long before a child discovers Facebook and Twitter.’
Ook Manfred Spitzer heeft veel kritiek gekregen op zijn rammelende bewijslast inzake fysieke veranderingen in het brein. Op de Vrije Scholen wordt Spitzer echter veel aangehaald, Veel realistischer is in elk geval al de opvatting van Martine Delfos - die overigens wel veel ideeën van Spitzer onderschrijft - dat begrenzing en begeleiding een betere benadering is. We moeten echt voorzichtig zijn met de tijd die we kinderen op een dag online laten doorbrengen. The American Academy of Pediatrics (AAP) waarschuwt op basis van wetenschappelijk bewijs dat excessief mediagebruik kan leiden tot aandachtsproblemen, problemen op school, slaap- en eetproblemen en obesitas.

2. De digital natives van vandaag zijn een nieuwe generatie met bepaalde kenmerken die vragen om een ander soort onderwijs

Leerlingen en studenten gebruiken weliswaar een grote variëteit aan devices en technologie voor communicatie en contact met vrienden en de wereld om hen heen, maar dat is nog geen digitale geletterdheid. Digitale geletterdheid behoort onderdeel te zijn van het curriculum. Misschien komt het als een schok, maar de digital native bestaat niet. Natuurlijk is de huidige generatie jongeren opgegroeid met het internet en allerhande devices, maar: ‘Just 36 percent of Europe’s 9- to 16-year-olds said that they knew more about the Internet than their parents’ (EU Kids Online (2011). Kirschner en de Bruyckere stellen verder dat studenten slechts beperkte basiskennis hebben van Microsoft Office, e-mailen, appen, Facebook en browsen op het web.Dat is trouwens ook de reden dat wij op school de Microsoft Imagine Academy aanbieden, waar de leerling zich zelfstandig verder kan bekwamen in de Office-pogramma’s, eventueel uitmondend in een Office certificering.
Dit wetende is het ook noodzakelijk bij het gebruik van digitale tools in een opdracht na te gaan of iedereen met de betreffende tool kan werken. Zo niet, zorg dan dat er een handleiding is of besteed er in de les tijd aan. Digital natives of niet, gebruik van software is niet aangeboren.

3.Nieuwe technologie veroorzaakt een revolutie in het onderwijs

De Bruyckere, Kirschner en Hulshof citeren verschillende onderzoeken waarin duidelijk wordt dat pedagogie en didactiek onderwijs veranderen en niet de middelen. Dat wil niet zeggen dat we technologie nu maar links moeten laten liggen. Goed gebruik van technologie en goed onderwijs kunnen elkaar versterken. Dit wordt wel Blended Learning genoemd.
Je zou in ons onderwijs prima eens een blog kunnen gebruiken in plaats van het periodeschrift (zijn op onze school al goede ervaringen mee) of een digitale poster kunnen laten maken bij aardrijkskunde of je zou uitlegfilmpjes die door eigen docenten zijn gemaakt bij de opdracht kunnen voegen. Doe het echter nooit half en zorg dat je zelf ook met de tool kunt werken, schakel anders de mediathecaris in en verwerk altijd een zoekvraag goed in de gehele opdracht. Alleen naar feiten laten zoeken leidt tot het kopiëren van Wikipedia. Maak de internetopdracht tot een echte zoekopdracht waarbij gegevens uit verschillende bronnen gecombineerd moeten worden.
Dat nieuwe technolgie het onderwijs verandert is echter een mythe. ‘The crucial factor for learning improvement is to make sure that you do not replace the teacher as the instrument of instruction, allowing computers to do what teachers would normally do, but instead use computers to supplement and amplify what the teacher does.’

4. Het Internet hoort thuis in de klas want het maakt deel uit van de persoonlijke leefwereld van kinderen

Uit onderzoek blijkt dat studenten daar op het eerste gezicht niet zelf om vragen. Voor hen is het gebruik van devices vooral sociaal. Op media als Facebook en Whatsapp gaat het vaak niet over school. Wel zeggen leerlingen baat te hebben bij bepaald gebruik van multimedia in de lessen: ‘When asked what they would specifically like to see online, 53.6 percent answered that they would like more online course notes, with 46.4 percent advocating more recordings of lessons on the web.’ Al weer wat ouder onderzoek uit 2010 laat verder zien dat studenten gewone boeken prefereren boven e-books. Maar goed, onlangs blogde ik hier dat ook de kosten van boeken voor studenten een overweging kunnen zijn om juist weer meer gebruik te maken van (open) e-books. Wel interessant en iets om eens goed over na te denken is de behoefte die leerlingen blijken te hebben aan het opnemen van uitleg in korte video’s. Dat gebeurt op onze school nog sporadisch, maar bedenk, de techniek is gratis en daardoor geen beletsel. (Zie:Ik screencast …)

5. Jongeren lezen niet meer

Hiermee wordt dan niet bedoeld het online lezen van teksten en berichten, maar boeken lezen voor het plezier. Deze stelling wordt - volgens De Bruyckere, Kirschner en Hulshof - echter niet onderbouwd door wetenschappelijk onderzoek. Jongeren lezen nog wel en ook voor hun plezier. Er kan wel een aantekening bij worden geplaatst want per land verschillen de trends wel behoorlijk.
Of dit wel of niet een mythe is zal zeker te maken hebben met de aard van het onderzoek, want in 2015 stellen - gebaseerd op dezelfde grote onderzoeken - Thijs Nielen, Suzanne Mol, Marga Sikkema-de Jong en Adriana Bus in 4W wel dat kinderen en adolescenten steeds minder lezen. Dit zou dan volgens hen kunnen komen doordat ze een angst voor lezen ontwikkelen door onder meer negatieve leeservaringen. Dat zien zij eerder als een oorzaak dan het toenemend gebruik van sociale media, gamen en televisie kijken.  

Ik wil hier eigenlijk eindigen met een lang citaat van Wilfred Rubens waar ik het volledig mee eens ben. Rubens wijdde eveneens een blog aan leermythes.
‘De meest effectieve didactische interventies blijken niets met leerstijlen te maken te hebben, maar bijvoorbeeld met het bekrachtigen van lerenden, het cognitieve vermogen waarmee de lerende ‘binnenkomt’, de kwaliteit van de instructie (dus niet de stijl!), de omgeving van de klas of met peer tutoring.
Waarom houden we dan toch zo vast aan de mythe van leerstijlen? 

  • Onderwijsprofessionals zijn niet bekend met onderzoeken die de mythe van de leerstijlen ontkrachten. 
  • Onderwijsprofessionals hebben vaak romantische opvattingen over onderwijs. Soms komt een idee zo logisch over of sluit het aan bij de waarden van onderwijsgevenden dat het verwordt tot een geloofsartikel. Men staan dan niet meer open voor rationele verklaringen. En dat is met leerstijlen ook het geval. 
  • Het bestaan van leerstijlen klinkt aannemelijk voor onderwijsprofessionals. En mensen zijn gevoelig voor wat aannemelijk klinkt. Wij zullen eerst – ook op basis van feedback van anderen – moeten ervaren dat leerstijlen er niet toe doen.’ 
Zie ook: het blog van Onderwijsfilosofie