woensdag 23 november 2016

Jongeren en lezen, een Mission Impossible?


“Lees jij echt twintig boeken? Ik vind het zo cool als iemand een boek leest. Waarom? Omdat bijna niemand het meer doet gewoon” (conversatie in de Mediatheek, 8ste klassers (tweede klas regulier onderwijs)

Jongeren lezen steeds minder, en steeds vaker met tegenzin. Dit blijkt onder meer uit onderzoek van de Stichting Marketing Boekenvak. Slechts 21% van de dertien- tot negentienjarigen leest ten minste een dag per week in een boek, krant of tijdschrift. De leestijd is nu echter nog maar 12 minuten per dag gemiddeld voor de groep dertien- tot negentienjarigen (in 2014 was dat nog 26 minuten). (Bron: Leesmonitor) Een andere bron, Media:Tijd Rapport (NOM, SCP etc.), noteerde in 2015 trouwens voor deze groep al slechts 11 minuten per dag!
We moeten ons dus realiseren dat een grote groep jongeren vrijwel nooit meer leest. (zie ook: Literatour 2016) Ook andere onderzoeken bevestigen dit. “Bij alle soorten gedrukte media zegt minstens de helft van de respondenten dat ze die nooit gebruiken. Vooral kranten en huis-aan-huis bladen worden maar mondjesmaat gelezen. Stripboeken en fictie (romans), en in iets mindere mate tijdschriften en non-fictie boeken, worden door ongeveer 1 op de 3 jongeren maandelijks, wekelijks of dagelijks gebruikt.” (Bron: Monitor Jeugd en media 2015) Hoe het in vergelijking met andere landen is gesteld met het leesgedrag van de hele Nederlandse bevolking heeft het SCP onderzocht. Het SCP stelt dat - ondanks de dalende trends in het leesgedrag in Nederland - ons land nog wel hoger scoort dan de meeste andere Europese landen.
Over het algemeen genomen gaan leerlingen vanaf een jaar of tien lezen steeds minder leuk vinden. Aan het begin van de basisschool worden kinderen blij van boeken en hebben zij een positieve leesattitude, op vijftienjarige leeftijd is die teruggevallen tot neutraal. Gelukkig kan de school invloed uitoefenen: 62 % van de verschillen in leesprestaties van vijftienjarigen laat zich verklaren door verschillen tussen middelbare scholen, aldus Literatour 2016.

In de MOOC Pubers en Young Adults van Cubis - die ik onlangs volgde - duiken we in het brein van jongeren van 12 tot 18 jaar. Hier wordt uitgelegd wat jongeren bezighoudt, toegespitst - in ons geval - op leesgedrag. (Voorbeeld van dag 2 van de MOOC)
Wim Meeus is hoogleraar Adolescentie bij de afdeling Jeugd & Gezin aan de Universiteit Utrecht. Hij ziet de adolescentie als levensfase die duurt van het twaalfde tot het vierentwintigste levensjaar. Meeus signaleerde een drietal ontwikkelingsfenomenen die zich voordoen tijdens de adolescentie. De sociale cognitie neemt toe, het zelfbeeld en de identiteit van de adolescent ontwikkelen zich en de relatie met ouders en leeftijdsgenoten verandert aanzienlijk.
Je leert, aldus Meeus, eerst steeds beter nadenken over jezelf. Kinderen gaan zich bijvoorbeeld beseffen dat niet alle kinderen hetzelfde leuk vinden, ze gaan langzaam ontdekken dat er meerdere perspectieven op hetzelfde onderwerp mogelijk zijn, ‘perspectief differentiatie’ (vijf tot negen jaar). De tweede ontwikkeling ‘perspectief nemen’ ontstaat tussen het zevende en twaalfde levensjaar. Tijdens deze fase weet een kind dat er verschillende visies mogelijk zijn en ontstaat de vraag hoe anderen over iets denken. Ze zijn meer en meer in staat om in het hoofd van de ander te kruipen. Hierop volgt, rond het dertiende of veertiende jaar, de ontwikkeling van de ‘perspectief coördinatie’. Dit is het vermogen om meerdere perspectieven tegelijk te kunnen zien, oftewel in meerdere hoofden tegelijkertijd te kruipen en deze perspectieven met elkaar te kunnen combineren. Deze vaardigheid heb je nodig om een roman of een artikel te kunnen lezen. Je moet namelijk kunnen begrijpen wat verschillende partijen van iets vinden, om tot een beter begrip te kunnen komen.
‘Perspectief coördinatie’ is dus een voorwaarde voor lezen. Een tweede belangrijke voorwaarde is reflexiviteit, het gebied van ‘zelfbeeld en identiteit’.Die neemt ook met de jaren toe. Jongeren denken meer na over zichzelf en over zichzelf in de context van de eigen omgeving. Ze nemen een eigen identiteit aan. Volgens Meeus is ook dit een gunstige conditie voor het leesgedrag. Ongunstig voor het leesgedrag is het feit dat adolescenten steeds meer tijd buitenshuis doorbrengen en daarmee zijn ze vaker buiten het gezichtsveld van de ouders.

Samenvattend: de ontwikkelingen in de adolescentie hebben dus invloed op het leesgedrag van jongeren. De toenemende sociale cognitie en de identiteitsvorming wijzen op een groeiende leescapaciteit. De veranderende verhoudingen met ouders (minder) en leeftijdsgenoten (meer) daarentegen kunnen een oorzaak zijn voor een afname van lezen. Deze ontwikkelingspatronen zijn echter een universeel gegeven, deze waren dertig jaar geleden eigenlijk niet anders dan nu. Daarin moet de verklaring voor een afname in leesgedrag onder jongeren dus niet gezocht worden. Meeus concludeert dat deze dan moet liggen in het feit dat de adolescentie als levensfase erg veranderd is ten opzichte van enkele decennia geleden.
Allereerst is deze langer geworden. De schoolperiode duurt langer, jeugdcultuur begint een aantal jaren eerder en de periode van relatievorming duurde in 1990 al zeven jaar langer dan in 1950. Gezinsverdunning en het feit dat Nederlanders steeds rijker zijn geworden spelen ook een rol in de verandering van de adolescentenperiode als levensfase. Jongeren hebben tegenwoordig steeds meer te besteden. De jeugdcultuur is een jeugdmarkt geworden. Mede door die jeugdmarkt van tegenwoordig hebben jongeren minder vrije tijd dan jaren geleden. Tellegen spreekt in de congresbundel Lezen en leesgedrag van adolescenten en jongvolwassenen van toenemende verplichtingen. Deze verplichtingen omvatten niet alleen verplichtingen van school en huiswerk maar ook de verplichtingen van het sociale leven. Hiermee wordt gedoeld op de omgang met leeftijdsgenoten en de noodzaak zelf geld te verdienen om aan de eisen van het sociale leven te voldoen. Wat pubers bezig houdt is trouwens meesterlijk door Paul Bühre, zelf een (Duitse) tiener, vastgelegd in Puber Leaks.



Lezen moet volgens Meeus, in een artikel in diezelfde congresbundel, concurreren met veel andere interessante activiteiten. Hij onderscheidt zes vrijetijdsactiviteiten: lezen, elektronische media, sociale contacten thuis, uitgaan, sport en mobiliteit. Lezen is door de jaren heen naar de laatste plaats gedaald. Tellegen noemt als oorzaak de toenemende bewegingsvrijheid. In haar onderzoek concludeert zij ook dat sinds de komst van games de neiging tot geboeid lezen, tot lezen voor een goed humeur en tot spontaan leesgedrag systematisch afneemt. Dit geldt met name bij jongens.
Dion, Jet, Qin en Joep in een interview voor De Correspondent: ‘Lezen lukt tijdens een schoolweek maar moeilijk’, zegt Dion. Als hij na schooltijd wil ontspannen, spreekt hij liever af met vrienden of kijkt hij een serie. Jet en Qin zijn het met hem eens. Qin: ‘Vroeger had je alleen boeken om je mee te vermaken, nu is de verhouding heel anders. Er zijn prikkels bijgekomen.’ Joep kan dat beamen. Als hij een boek leest dan zet hij zijn telefoon op stil en legt hij die ver bij zich vandaan. Dat het niet eenvoudig is je op een boek te concentreren terwijl je constant nieuwe appberichten binnenkrijgt, daar zijn de drie het wel over eens. ‘Om de twee seconden een berichtje, dat werkt niet’, weet Joep.
Er is ook nog een andere reden voor de afname in leesgedrag. En dat is de abrupte overgang van jeugdliteratuur naar volwassenenliteratuur. Er bestaat nog steeds een grens tussen beide soorten literatuur. Deze wordt in stand gehouden door scholen, boekhandels, bibliotheken en andere instituties zoals uitgeverijen en media. In het debat zijn de meningen over het huidige literatuuronderwijs verdeeld. In het huidige literatuuronderwijs staan veel leraren niet open voor adolescentenliteratuur. Een gotspe volgens anderen. Linda Ackermans betoogt in het Handboek Literatuuronderwijs dat jongeren lang niet altijd Young Adult literatuur mogen lezen en dat docenten ook lang niet altijd op de hoogte zijn van de ontwikkelingen in dit genre.
Bedenk dat: 

  • Lezen wordt door jongeren niet gezien als een activiteit die hen helpt leeftijdsspecifieke behoeften te vervullen. Behoeften die in de adolescentenperiode belangrijk zijn, is het horen bij een groep en onafhankelijk worden; 
  • Het verplichte lezen in het literatuuronderwijs wordt door jongeren als schadelijk voor het leesplezier ervaren. Veel jongeren hebben moeite met de overstap van jeugdboeken naar complexere literatuur die ze voor school moeten lezen; 
  • Te weinig aansprekende boeken voor adolescenten. De adolescentenroman zou hiervoor een oplossing kunnen zijn. (Bron: Youth Culture
Wat lezen jongeren dan wel?
In Becoming a Reader, the Experience of Fiction from Childhood to Adulthood zet J.A. Appleyard zijn interpretatie van het proces van een kindlezer tot een ervaren volwassenlezer uiteen. Hij onderscheid daarbij vijf verschillende rollen. Jonger dan zeven jaar ziet hij de lezer als ‘speler’ en van het zevende tot het twaalfde levensjaar als ’held’. Voor ons is vooral de lezer als ’denker’ interessant want deze periode valt in de middelbare schoolleeftijd. Vanaf achttien jaar neemt de lezer de rol van ‘kritisch lezer’ op zich. De volwassen lezer tenslotte noemt Appleyard de ‘pragmatische lezer’, deze lezer kan op verschillende manieren lezen, aansluitend op voorgaande rollen.
Van dertien tot zeventien jaar ontwikkelt de lezer zich dus volgens Appleyard als denker, daarna als kritisch lezer. (Denk ook aan onze 7 jaren cycli: ‘de Denker’ van 14 tot 21 jaar). De lezer begint de betekenis van het leven, waarden en normen, doelen, ideologieën en authentieke rolmodellen te zoeken in verhalen. Volgens Appleyard stelt de lezer als denker drie eisen aan het lezen:

  • Ze moeten zich kunnen identificeren met de karakters; 
  • het realismegehalte moet hoog zijn; 
  • en de tekst moet hen aan het denken zetten. 
Adolescenten voelen zich dus het meest verbonden met karakters in adolescentenromans die aansluiten bij hun pas ontdekte gevoel van complexiteit. Ook realisme is een eigenschap waar adolescentenliteratuur op beoordelen, of iets ‘echt gebeurd zou kunnen zijn’. Een gehanteerde term is Life writing en dat is een vorm van literatuur waarin de ontwikkelingen, herinneringen en ervaringen van iemand worden beschreven. Dit kan verschillende vormen aannemen; autobiografieën, biografieën, memoires, dagboeken, brieven, getuigenissen, persoonlijke essays en recenter blogs en e-mails.
Er bestaan verschillende namen om een roman voor jongvolwassenen te duiden. Lange tijd stonden deze romans in Nederland bekend als crossover literatuur. Bildungsroman of een coming-of-age verhaal zijn wat bredere termen hiervoor, die voornamelijk doelen op het proces van volwassenwording van de hoofdpersoon. Wat recenter is het begrip Young Adult, dat is overgewaaid uit Amerika. Aiden Chambers is één van de grondleggers van de moderne adolescentenliteratuur. Vanaf de jaren tachtig verschenen er verschillende adolescentenromans van zijn hand. Thema’s in zijn werk zijn volwassenwording en identiteitsvorming.



De (auto)biografie was lange tijd een weinig populair genre onder jongeren. Opvallend is dat dit het laatste jaar aan het veranderen is. Dit is, volgens de MOOC over pubers, vooral het gevolg van het verschijnen van de autobiografische werken van vloggers als Dan Howell en Phil Lester, Tyler Oakley, Connor Franta, Marcus Butler en natuurlijk onze eigen Enzo Knol. Je kunt daar wat minnetjes overdenken, maar zelfs de groten der aarde erkennen hun invloed.



Een tijdloos populair genre binnen de Young Adult literatuur is het dagboek. De laatste jaren zijn er verschillende dagboeken gepubliceerd. Denk aan; Dit is geen dagboek (Erna Sassen), Het leven van een loser (Jeff Kinney), Het geheime dagboek van Adrian Mole 13 ¾ jaar (Sue Townsend) etc. Zie voor meer (fictionele) dagboeken de lijst op Goodreads en Pinterest.
Opvallend is ook dat enkele donkere thema’s in grote mate aanwezig zijn in de adolescentenliteratuur. Onderwerpen als ziekte, dood, mentale zwakzinnigheid, heftige ongelukken, moord en andere gewelddadige misdrijven blijken erg populair onder adolescenten. Voor de eeuwwisseling voerde toch vooral realisme de grootste aantrekkingskracht uit op jongeren. Ze verwachten ook van literatuur dat deze hun wensen en fantasieën belichaamt, en ook de donkere kanten van het leven en de begrenzingen aan hun idealisme moeten worden gerepresenteerd.
Sinds het ongekende succes van Harry Potter is trouwens ook het fantasy-genre niet meer weg te denken uit de adolescentenliteratuur. Paranormaal en sciencefiction volgden. Of deze hype blijvend is, of weer een langzame dood sterft is nog niet duidelijk. Het betreft hier ook voornamelijk buitenlandse literatuur. Nederlandse schrijvers richten zich met name op probleemboeken, historische fictie, liefdesverhalen, thrillers en waargebeurde verhalen.
Maar, vertaald of niet, Jongeren lezen hun favoriete boeken ook steeds vaker in het Engels. Boekverkopers constateren het, uitgevers merken het, iedereen weet het. Dat geldt zeker voor de fans van John Green, het boegbeeld van de Young Adult-literatuur.
Het probleem binnen het onderwijs is, naast het voorbehoud dat docenten hebben ten opzichte van de adolescentenroman, dat docenten geen tijd hebben om bij te houden welke nieuwe jeugdboeken en daardoor vaak de Young Adult boeken niet kennen.(Bron: Youth Culture)

Hoe krijgen of houden we jongeren aan het lezen?
Boven gaf ik al aan dat volgens Literatour 2016 62 % van de verschillen in leesprestaties van vijftienjarigen laat zich verklaren door verschillen tussen middelbare scholen. Johannes Visser, leraar Nederlands aan het Zaanlands Museum, schrijft in De Correspondent over zijn persoonlijke visie op lezen en hoe jongeren te interesseren. Op het Zaanlands is er De Boekenclub. Deze club waarin nu ruim honderd bovenbouwleerlingen, havo en vwo, zitten ontvangt en interviewt schrijvers en houdt eens per jaar een literair kampeerweekend. “De leerlingen die aan alle drie de boekenclubs hebben meegedaan, kamperen dan drie dagen met elkaar in de Noord-Hollandse duinen. In die dagen lezen ze verhalen, krijgen ze schrijfles en wordt er, uiteraard, literair gebarbecued en literair gebadmintond.” Ik laat het aan jullie fantasie over hoe dat er dan mag uitzien.
Visser vervolgt: “De Boekenclub is mijn manier om leerlingen te interesseren voor literatuur. Ik wil hen laten zien dat er buiten het boek een hele wereld is die het lezen van literatuur interessant kan maken. Dat de schrijver een mens van vlees en bloed is die met knikkende knieën de eerste recensies afwacht. Dat hetzelfde verhaal door een schrijver op papier anders verteld wordt dan door een regisseur op het toneel. Dat er een wetenschap is die zich bezighoudt met de analyse van romans. Dat je met vrienden kan praten over boeken en dat je zo je eigen denken kunt scherpen. Bottomline: dat literatuur niet stoffig hoeft te zijn.”
Jet, een leerling van de Boekenclub: “Het is niet alsof je een nerd bent als je leest, maar het is ook een beetje raar als je in de pauze een boek uit je tas pakt en in een hoekje gaat zitten lezen.” Ze is niet de enige uit haar klas die bij De Boekenclub zit. “Al mijn vriendinnen zitten erbij.”
“Hoewel docenten hard hun best doen leerlingen tijdens het schooljaar aan het lezen te krijgen, leent het onderwijs zich slecht voor het lezen van een boek. Altijd is er huiswerk dat voor morgen gemaakt moet worden, altijd is er een toets op komst. Je kunt van leerlingen niet verwachten dat ze in een week een roman uitlezen, want ze hebben vaak nog elf andere vakken. Iedere week twintig bladzijden lezen is ook geen bevredigende oplossing, want zo komt een leerling nooit echt lekker in een boek.” Visser creëert dus ruimte om te lezen in het curriculum.
“Toch lezen de leerlingen niet alleen maar ter vermaak en ontspanning, al is het maar omdat het vwo-curriculum voorschrijft dat leerlingen twaalf boeken lezen, waarvan ten minste drie die voor 1880 geschreven zijn. Op mijn school moeten leerlingen zestien boeken lezen, waarvan twee uit de periode 1875-1914, twee uit het interbellum, vier naoorlogse romans tot 1970 en zes recentere werken. Ik snap wel dat leerlingen worstelen met historische letterkunde. Het is voor een leerling van 15/16 jaar niet gemakkelijk om die ‘oude boeken’ op waarde te schatten. Het taalgebruik is niet alleen ingewikkelder, er is ook kennis van literaire begrippen en (literair-)historische context voor nodig. Die kennis ontbreekt vaak, al is dat leerlingen niet kwalijk te nemen. Het curriculum zit overvol en tijd om op één periode dieper in te gaan, is er vaak niet. Laat staan dat er ruimte is om stil te staan bij de literaire, algemeen-historische en literair-historische context, en dan ook nog het boek te lezen. Een deel van de leerlingen in de hoogste klassen heeft niet eens geschiedenis in zijn vakkenpakket, waarom zou literatuurgeschiedenis voor hen dan wel een verplicht onderdeel moeten zijn”, aldus Visser.
Hij vervolgt: “Ik ben in dubio. Ik vind dat een leerling, zeker op het vwo, best eens iets van Mulisch, Hermans of Reve mag lezen (Het behouden huis en De donkere kamer van Damokles zitten overigens in het verplichte lesprogramma op mijn school), maar wat vaak wordt vergeten is dat wat voor oudere generaties de belangrijkste moderne letterkunde is geweest, voor leerlingen inmiddels historische letterkunde is. Uiteindelijk gaat het mij er namelijk om dat leerlingen hun eigen literaire smaak ontwikkelen.”
Maar hoe beoordeel je dan of een boek voldoet aan de niveau eisen. Miriam Peters, docente Nederlands op het Marnix Gymnasium suggereert in Literatour 2016 om uit te gaan van de zes niveaus van literaire competentie van lezenvoordelijst.nl. Het zou nu mooi zijn als deze classificatie van uitgever tot lezer zou worden doorgevoerd. Iets wat nu nog niet het geval is.
Ook bij haar staat voorop dat je leerlingen toch vooral aan het lezen wil krijgen. Zij zou dat dan willen doen volgens een individuele, doorlopende leerlijn, gebaseerd op de niveaus van lezenvoordelijst. Dat zou ook goed zijn om een andere reden, want tieners hebben ook moeite met de naam die zij als lezende doelgroep kregen toegewezen. Het begrip Young Adult wordt door veel jongeren als een kinderachtige term ervaren. Naarmate ze ouder worden vinden ze de term minder van toepassing op zichzelf. (Bron: MOOC)
De jonge lezer heeft hulp nodig om een boek te kiezen dat past bij zijn interesses en niveau en hij moet begeleidt worden in het reflecteren op wat hij gelezen heeft, aldus Linda Ackermans in het 
Handboek Literatuuronderwijs. Wij, het onderwijs, moeten leerlingen niet dwingen, maar verleiden.

"Leesvaardigheid is fundamenteel voor succes op school en arbeidsmarkt. Internationale studies laten zien dat Nederlandse leerlingen meestal bovengemiddeld presteren op leesvaardigheid, maar qua leesmotivatie beduidend onder het internationale gemiddelde scoren. Deze motivatieproblemen werden recent onderstreept door de Onderwijsinspectie, die bovendien constateerde dat scholen doorgaans te weinig effectieve aandacht schenken aan leesplezier.", aldus het onderzoeksverslag Bevordering van leesmotivatie.
Je zou daarbij ook nog veel meer gebruik kunnen maken van sociale media. Een idee zou kunnen zijn om het fenomeen Booktube te gebruiken. Voor ideeën vind je hier bijvoorbeeld enkele Booktubers en ook hier, maar op YouTube kun je er zelf nog veel meer vinden. Zo ook een How to Booktube. Eerder schreef ik trouwens al uitgebreid over het gebruik van sociale media bij het bevorderen van lezen.
En ..., als de MOOC’s van Cubis weer van start gaan, volg dan eens de MOOC over Pubers.

Zie ook: LeesmonitorallesoverjongerenVeel scholieren lezen voor hun plezierStichting LezenLeesverschillen tussen jongens en meisjes, Leesbevordering in de klas en CNN

vrijdag 14 oktober 2016

Professionaliseren. Een digitaal overzicht

Een man die te oud is om te leren, is waarschijnlijk altijd te oud geweest om te leren. Henry S. Haskins (1875)

Je wilt bijscholen, maar ook weer niet steeds het hele land afreizen. En je wilt het eigenlijk ook nog eens op een moment doen waarop het jou het best uitkomt. Als je niet te huiverig bent om online workshops of MOOC’s (Massive Open Online Courses) te volgen dan kun je voorlopig even vooruit. Speciaal voor docenten ontwikkelde Kennisnet drie online workshops over Computational thinking, Mediawijsheid en Informatievaardigheden. Eerder al berichtte ik over de MOOC’s van Cubiss. Hiervoor kun je bij voldoende participatie zelfs een certificaat (nog niet gecertificeerd door registerleraar) halen. Het is echter allemaal nogal vrijblijvend. Belangrijk is m.i. dan ook dat het registerleraar zich meer gaat buigen over deze vormen van bijscholing en daar goedkeuring aan geeft. Hoewel je daar natuurlijk als docent ook weer heel anders over kunt denken, eigenwijs als de beroepsgroep is. Een leraar gaf in een enquête over het registerleraar aan dat hij/zij heel goed voor zichzelf kan zorgen. “Ben nu erg gemotiveerd bezig met internetcursus MOOC; Het puberbrein. Is straks alleen 'zinvol' als je er registerpunten voor krijgt. Ik ben een uniek persoon en ik weet zelf het beste wat goed voor mijn ontwikkeling is, niet de beroepsgroep.” Als je het registerleraar als betutteling ziet, blijft dit natuurlijk altijd een spanningspunt, Ben jij bijvoorbeeld iemand die wel intrinsiek gemotiveerd is en wil je je continu verbeteren of kom je alleen in actie om het registerleraar te vullen ...

Terug nu naar de MOOC’s van Cubis. Die staan niet altijd open, alleen een beperkte tijd. Wil je informatie ontvangen over nieuwe MOOC’s en wil je op de hoogte blijven van de data, meld je dan aan voor de mailinglist via klantenservice@cubiss.nl of hou de site MOOC MEE! in de gaten. MOOC MEE! wil docenten/leerkrachten, mediacoaches, leesconsulenten en ouders up-to-date houden over gevarieerde onderwerpen. Om de cursussen zo toegankelijk mogelijk te maken, biedt MOOC MEE! ruimte om het eigen leerproces in te richten. Je kiest dus zelf - binnen een periode waarin de MOOC open staat - wanneer en hoe je de stof tot je neemt. Als je eenmaal een account hebt kun je trouwens ook later altijd nog de aangeboden stof inzien, maar niet meer reageren.

Op vele plekken is men nu bezig om met deze vorm van onderwijs te experimenteren. Het - afgeronde - Europese project EMMA had als doel om innovatieve onderwijsmethoden en aanpakken te bundelen en gratis, open, online cursussen (MOOC's) aan te bieden in meerdere talen. Het project eindigt nu, maar het resultaat is een platform met een groot aantal gratis beschikbare MOOC's aangeboden door Europese universiteiten. De Open Universiteit is de Nederlandse partner in het project. De OU heeft eerst twee van haar al bestaande MOOCs opnieuw uitgeleverd via het EMMA platform. Dit waren E-Learning en Blended Learning ontwikkelen (beide zijn thans niet meer beschikbaar op het platform). Daarnaast zijn er twee nieuwe MOOC's ontwikkeld: Toetsen voor leren in de praktijk en Puberbrein: brein, leefstijl en leren.
Het registerleraar heeft de MOOC Toetsen voor leren in de praktijk inmiddels goedgekeurd als erkende professionaliseringsactiviteit voor leraren. Docenten kunnen de MOOC dus volgen om te voldoen aan de bijscholingsverplichting die vanaf 2017 geldt voor ingeschreven leraren. De erkenningsprocedure voor de tweede EMMA-MOOC, Puberbrein, loopt nog. De twee MOOC's blijven, net als een groot aantal MOOC's van andere Europese universiteiten, open en beschikbaar op het EMMA platform, ook nu het project zelf eindigt.
In de toekomst zal het Welten-instituut, het onderzoekscentrum van de OU, met andere platforms experimenteren en de mogelijkheid onderzoeken om de MOOC's in de huidige of in een vernieuwde vorm via EMMA of eventueel via een ander platform aan te bieden. Je kunt door je te abonneren op de Nieuwsbrief op de hoogte blijven.
De OU biedt ook Online masterclasses. Door deze te volgen verdiep je de kennis van een specifiek onderwerp. Online masterclasses worden om de paar weken georganiseerd en zijn gewoon achter een computer met internet te volgen. Voor iedere masterclass moet je trouwens wel apart inschrijven. De inschrijfvoorwaarden worden bij elke masterclass bekend gemaakt, ze zijn niet allemaal vrij en gratis toegankelijk.
Op onregelmatige tijden worden er ook online lezingen verzorgd in OpenU over een interessant onderwerp. De lezingen zijn, net als de masterclasses, via internet te volgen. Lezingen en masterclasses die zijn afgesloten vind je in het archief.
Beheers je het Engels goed, dan kun je ook op Coursera (een platform voor MOOC’s) zoeken op Education en daar de nodige onderwerpen vinden. De cursussen zijn gratis, je moet je alleen even inschrijven.

Ook online zijn de door verschillende instanties aangeboden webinars. Een webinar is een samenvoeging van de woorden 'Web' en 'Seminar'. Het is een evenement op internet waarbij er alleen een online publiek aanwezig is. Kennisnet heeft oude (2014) webinars verzamelt op YouTube. OU noemt het Open Lezingen, de afgesloten lezingen zijn te vinden in het archief.
Eduseries biedt (gecertificeerde) online nascholing door middel van blended learning, binnen zogenoemde EduSeries. EduSeries zijn een combinatie van onder meer EduTalks, live webinars, fysieke bijeenkomsten en schriftelijk materiaal binnen een EduMagazine. Voor alle EduSeries wordt certificering aangevraagd bij registerleraar. Aan Eduseries zijn kosten verbonden, maar sommige webinars zijn nog (gratis) terug te zien.
Ook Technologie en Onderwijs biedt webinars aan, die je via webinar gemist kunt terugkijken. Net als Onderwijsadvies.

Tot slot. Misschien interessant: vooraf aan de Socrateslezing 2016 is een webinar gehouden, waarvan je nu de opnames kunt opvragen. In dit webinar wordt de ‘roep om bildung anno 2015’ onderzocht. Joep Dohmen ( humanistisch filosoof en auteur van vele boeken over levenskunst en bildung.) schept op levendige wijze een kader voor pedagogisch vakmanschap in de 21ste eeuw. Hij belicht de stand van zaken vanuit historisch perspectief. Daarnaast zal hij ingaan op de drieslag kennis en vaardigheden – socialisatie – en persoonsvorming en deze drieslag van kritisch commentaar voorzien. Tot slot onderzoekt hij de vraag of bildung/levenskunst een apart vak zou moeten zijn of juist als geest door de school zou moeten waaien. Zou ons moeten aanspreken.

Het goede nieuws is - als deze trend verder doorzet - dat je niet meer in een luchtdicht verpakt bedrijvengebouw wordt opgesloten voor een cursus. Dit leidde bij mij steevast tot een steeds zwaarder wordende hoofdpijn en dat na een vaak slecht verzorgde maaltijd. Funest. Leren kan nu heerlijk vanaf mijn eigen bank!

woensdag 21 september 2016

Kill your Darlings

Voor jongeren is het internet een vanzelfsprekendheid. Een negatief-kritische houding van de docent verandert daaraan (helaas) niets. Het kan zijn dat je zelf weinig affiniteit met sociale media hebt, maar toch problemen, gerelateerd aan het gebruik van digitale gadgets, in jouw klas bespreekbaar wil maken. Een goede inleidende video brengt vaak het gesprek op gang. Onderstaand volgen een aantal suggesties om door middel van inleidende video’s of beelden zaken op een positief-kritische manier in de klas aan de orde te stellen. Je wijst daarbij niet het internet of de sociale media af, maar stelt bepaald gedrag aan de orde. Laat jongeren nadenken over hun internetgebruik. Waarom doen zij bepaalde zaken wel of niet en wat zijn de gevolgen van hun gedrag voor hun eigen welbevinden en dat van anderen.
Soms kan dat met een kunstvorm. Kill your Darlings is een kunstwerk dat enkele jaren geleden werd tentoongesteld tijdens de Dutch Design Week en de communicatie weergeeft zoals die op - in dit geval Twitter - door tienermeisjes in die tijd werd gevoerd. De kunstenaar raakte gefascineerd toen hij veel van deze ‘lieve schattige’ jonge tienermeisjes de meest afschuwelijke tweets zag versturen. De manier waarop ze met elkaar praten lijkt op de setting van een schoolplein. Het grote verschil met het schoolplein is dat het hier gaat om openbare Twitteraccounts en dat iedereen mee kan lezen. Kill Your Darlings:



Eenvoudig van opzet, maar even schokkend, is het Litouwse Museum van het pesten, waar ook aanknopingspunten zijn om dit vanuit de digitale wereld te benaderen. (Zie ook Masterclass cyberpesten)

In onderstaande voorlichtingsvideo over online seksueel misbruik kun je het begrip sexting inleiden. Sexting is het versturen van erotische berichtjes via een mobiele telefoon. Vaak zijn het naaktfoto's. De leerlingen krijgen in deze video tips waarmee je de risico's zo klein mogelijk kunt houden.


Veel kinderen kampen met concentratieproblemen, die wel of niet direct te koppelen zijn aan sociale media. In een filmpje van College Humor kom je een concentratieoefening tegen: kun je je focussen op een op het eerste gezicht nogal saai filmpje? Kun je je aandacht vasthouden zonder direct door te scrollen of anderszins afgeleid te worden? Kun je je telefoon (als je het thuis bekijkt) drie minuten met rust laten?



Om smartphoneverslaving aan de orde te stellen zou je de volgende video kunnen gebruiken van Jij bent een superheld. De video levert voldoende aanknopingspunten om een klassegesprek te starten. Een van de punten die in de video genoemd worden is dat sociale media - door hun werking - heel verslavend kunnen zijn. Dat heeft te maken met het feit dat je voortdurend getriggerd wordt door de piepjes en meldingen op je telefoon. Door daar onmiddellijk op in te gaan wordt je beloningssysteem in je hersens geprikkeld. Dat fijne gevoel werkt verslavend. Voor je het doorhebt, zit je als puber de hele tijd je telefoon te checken op berichtjes. Bij pubers is dit nog meer het geval dan bij volwassenen omdat het ‘beloningscentrum’ in hun brein nog veel gevoeliger is dan dat van volwassenen. Feitelijk ben je dan continue aan het multitasken. En multitasken werkt niet. Probeer het volgende maar eens uit in je klas:



Theo Compernolle (Ontketen je brein te vinden in Mediatheek) ontdekte dat jongeren doorgaans slechter multitasken dan volwassenen. Volwassenen zijn meestal beter in staat om zich in een afleidende omgeving niet te laten afleiden. Ze kunnen zich beter en dieper concentreren. Compernolle haalt daarvoor meerdere onderzoeken aan waaruit blijkt dat kinderen die multitasken intellectueel minder presteren dan kinderen die zich op één taak tegelijk concentreren. Op zich vormen de sociale media geen probleem, maar sommige kinderen zijn zóveel met sociale media bezig zijn dat ze allerlei heel wezenlijke dingen niet meer of minder doen. Denk volgens Compernolle aan: ‘verbale interactie, echte sociale contacten onderhouden, leren door doen en door objecten te manipuleren, fysieke activiteiten, je diep concentreren, iets de volle aandacht geven, intensief lezen, studeren en diep nadenken.'
“Stop met multitasken want het put je hersens uit”, kopte onlangs het 360Magazine.De oplossing? Stop en deel je tijd in voor elke afzonderlijke activiteit. Zoveel minuten voor je mail, zoveel voor werk, zoveel voor social media. Achter elkaar, niet door elkaar. Ben je met een langdurige taak bezig, dan is het raadzaam aaneengesloten 25 minuten tot 2 uur aan een project te werken. Werk je namelijk minder dan 25 minuten en sla je aan het multitasken, dan ben je amper opgewarmd voordat je weer afhaakt, Dit stelt althans Daniel Levitin in Een opgeruimde geest.

Heb je (digitale) hulp nodig om probleemgedrag te veranderen? Voeg dan de Chrome extensie StayFocusd toe aan je taakbalk. “StayFocusd is a productivity extension for Google Chrome that helps you stay focused on work by restricting the amount of time you can spend on time-wasting websites. Once your allotted time has been used up, the sites you have blocked will be inaccessible for the rest of the day.“ De extensie heeft ook een 'nuclear option' waarmee je de toegang tot alle sites in Chrome kan blokkeren.
Je kunt ook Forest toevoegen aan je telefoon of Chrome.Het is en app die je helpt focussen tijdens het doen van een taak. Je plant een plantje en het kan uitgroeien tot een boom als je je telefoon minimaal een halfuur laat liggen of bepaalde websites met rust laat.
Ook de telefoonaanbieders zitten niet stil Vodafone heeft een app ontwikkelt waarbij je smartphone vergrendeld is, totdat je eerst een vraag (over behandelde stof) hebt opgelost.
Tot slot: De kennis van nu, het wetenschapsprogramma van de NTR, behandelt in een uitzending van 25 minuten de problemen van het afgeleide brein.

Om gameverslaving bespreekbaar te maken zou je kunnen starten met een testje van de Jellinek. De test is gemaakt voor gamers die regelmatig gamen. Het helpt je om te zien of je zoveel gamet dat het riskant wordt voor je gezondheid of prestaties op school of werk. Afhankelijk van je score worden verschillende adviezen gegeven.

Een klassieker om over veilig internetten te spreken is de Gedachtenrader.



Speel dan de Veilig Online Quiz.Daaraan zou je een video kunnen koppelen over hoe simpel het is om een wachtwoord te kraken. Een andere video stimuleert het gebruik van wachtzinnen in plaats van wachtwoorden.
Ook www Handboek voor tieners is uitstekend geschikt om in de klas mee te werken. Elke leerling kan het hier downloaden. En ook de consumentenbond heeft heel veel tips op een rij gezet om je smartphone veiliger te maken.

Beeldgeletterdheid is belangrijk. Wat wordt ermee bedoeld? Het vermogen om de gedachtegang en bedoeling van de makers van beelden te doorgronden. Voor het bijbrengen van beeldgeletterdheid aan de bovenbouw van het po en het vo is deze korte film op YouTube interessant. Pauzeer de film na twee en halve minuut en vraag de klas hoe het verhaal gaat aflopen. Waarop baseren ze hun vermoeden? Vervolgens speel je de film verder af en evalueer je.
Het is dus moeilijk om (nieuws)beelden te interpreteren. Dat geldt ook voor nieuwsfeiten. Het belang van objectieve nieuwsgaring is evident. Het aantal mensen dat dagelijks een krant openslaat daalt echter, terwijl de nieuwsconsumptie via sociale media blijft stijgen. Meer dan de helft van de mensen onder de 35 gebruikt wekelijks Facebook voor nieuws. Wat dat voor problemen oplevert onderzocht Nieuwsuur onlangs.

Mocht je zelf in de klas anoniem een quizje willen afnemen dan is Mentimeter bijzonder geschikt. Met Mentimeter kun je meningen peilen met multiple choice vragen en open vragen, maar ook met schaalvragen, schatten en je kunt 100 punten laten verdelen over een aantal opties. Je hoeft je niet eens te registreren om één vraag te stellen waarop de klas via een site en een nummer kan antwoorden. Vanaf elke pc of smartphone kan slechts één keer antwoord worden gegeven, een tweede keer wordt geweigerd. Je ziet op het digibord of de monitor de grafiek veranderen, totdat iedereen de vraag beantwoord heeft. Een mooie manier om gevoelige onderwerpen in te leiden. Als je je als docent gratis registreert kun je meerdere vragen (series) vastleggen bij Mentimeter.

Verder lezen: De rol van ouders en docenten. Opvoeden in een tijd van multimediaprikkels, Mentorlessen van Bureau Jeugd en Media, Lesmateriaal mediawijsheid, Veilig internetten, Filmpjes mediawijsheid

maandag 11 juli 2016

Leermythes

Bill Gates: “Just giving people devices has a really horrible track record.”

Er zijn in de laatste jaren een groot aantal indianenverhalen over onderwijs wetenschappelijk onder de loep genomen en weerlegd of in elk geval genuanceerd. Dat kunnen neuromythes of ‘neurohypes’ zijn (we zijn goed in multitasken), maar het gaat mij hier vooral om de mythes over technologie in het onderwijs (het internet maakt ons dommer bijvoorbeeld). Het lijkt soms of we in het onderwijs steeds meer moeite hebben om de jongeren te bereiken en nieuwe technologie (ict) als de verlossende schakel wordt binnengehaald. Dit blijkt echter een gevaarlijke basis om onderwijs te vernieuwen.

Neurowetenschapper Harold Bekkering doet onder meer onderzoek naar hoe je leren kunt optimaliseren. Samen met Jurjen van der Helden schreef hij De lerende mens met daarin wetenschappelijke inzichten over het lerende brein. Belonen en straffen moeten eigenlijk beide worden afgeschaft, stellen zij. Onze intuïtie dat het goed is om een kind te prijzen, klopt niet. Het is een mythe en maakt de intrinsieke motivatie kapot, concluderen Van der Helden en Bekkering in het onderzoek. Veel leertheorieën zijn gebaseerd op belonen, maar die kunnen volgens Bekkering beter genegeerd worden. Geef complimenten op inzet en gedrag en niet over resultaat, want dan houdt het leren op. Dat geldt - en nu komen we bij ons onderwerp - volgens de auteurs ook voor software die werkt met belonen als bijvoorbeeld badges en spelletjes. Bekkering ziet het misgaan met zijn eigen zoon die nu online blind leert typen. ‘Na elke nieuwe prestatie geeft het programma hem een spelletje. Hij doet zijn oefeningen nu niet meer om te leren typen, maar om die spelletjes te mogen spelen. Als spieken daarbij helpt dan zal hij dit niet laten. Zijn motivatie voor snel en goed typen dreigt te verdwijnen.’
De auteurs zien eigenlijk vooral het belang van ict in het onderwijs om duidelijker inzicht te verschaffen in het leerproces van de individuele leerling. Door de grootte van de klassen is dat individuele niveau van de leerling veel moeilijker te monitoren. Als een leerling altijd toetsen maakt waarbij 90% van de vragen goed wordt beantwoord, dan heeft deze leerling een uitdaging nodig. Het is belangrijk dat de docent in zijn functie als gids iets met die procesgegevens doet. De rol van de leraar in het onderwijs is dus eigenlijk niet minder belangrijk maar juist nog belangrijker geworden. De leraar heeft altijd de leiding en motiveert de leerlingen. En dat is nu juist wat de auteurs als basis van het leerproces zien: het aanboren van automatische leergierigheid en intrinsieke motivatie. De sleutel tot beter onderwijs ligt volgens de auteurs in het optimaal aansluiten bij de individuele verschillen en het creëren van een sociale omgeving waarin ieder kind tot zijn recht komt. (Bron: COS, februari 2016, pp. 22/23)
Zij pleiten er ook voor - in tegenstelling tot de ideeën die het het Platform Onderwijs 2032 heeft gepresenteerd - de feitenkennis niet weg te gooien. Het Platform stelt namelijk dat 'topografische, historische en natuurwetenschappelijke feitenkennis kan worden geschrapt'. Je kunt het gewoon opzoeken als je het nodig hebt, is de redenatie. Maar het blijkt dat kennis over een onderwerp de beste voorspeller is voor tekstbegrip, meer dan algemene intelligentie of leesvaardigheid’, zegt Van der Helden. ‘Feitenkennis blijft dus belangrijk voor een rijk model van de wereld. Zonder feitenkennis blijf je zoeken en kun je bijvoorbeeld niet goed begrijpend lezen.’ (Bron: De Volkskrant)

In mijn vorige blog legde ik al de nadruk op het belang van het (pedagogisch) onderbouwen van het ict-beleid in het onderwijs en juist op te passen voor hypes. Je zou - zo stelde ik - om goed ict-beleid op te zetten gebruik kunnen maken van het tweejaarlijkse Trendrapport van Kennisnet. Tegelijkertijd wil ik ook benadrukken dat de nadruk op het woord hypes voor scholen en docenten geen vrijbrief mag zijn om dan ict maar links te laten liggen. Niet alle ict-toepassingen zijn hypes. En ook docenten moeten m.i. toch basiskennis van de mogelijkheden en onmogelijkheden van het gebruik van ict in het onderwijs hebben. Zij moeten juist bewuste keuzes maken en niet alleen handelen vanuit antipathie of sympathie.

Over mythes en verkeerd inzetten van technologie in het onderwijs gaat ook Jongens zijn slimmer dan meisjes en andere mythes over leren en onderwijs uit 2013. Mythes die hier door Pedro De Bruyckere en Casper D. Hulshof onder meer ontmaskerd worden: jongens zijn beter in wiskunde dan meisjes, jongeren van nu zijn digital natives, we kunnen allemaal multitasken en we gebruiken maar 10% van onze hersenen. Mooi is ook het verhaal van de piramide van Maslow. De auteurs achterhalen dat Maslow zelf niet het model van een piramide gebruikte en niet vijf, maar uiteindelijk zeven elementen benoemd heeft. Ze gebruiken een citaat van Maslow uit 1962 die net als zij verbaasd is over hoe zijn theorie gebruikt wordt: ‘My motivation was published 20 years ago, and in all that time nobody repeated it, or tested it, or really analyzed or criticized it. They just used it, swallowed it whole with only the most minor modifications.’
In 2015 kwam van dit boek een nieuwe Engelse versie uit met medewerking van Paul A. Kirschner onder de titel Urban Myths about Learning and Education.

Laten we eens naar die mythes over technologie kijken die ook behandeld worden in een artikel op de site van de American Federation of Teachers:

1 Het internet maakt ons dommer

Het was Nicolas Carr die in 2010 redeneerde hoe het internet niet alleen ‘nuttig gereedschap’ oplevert, maar ook voor een deel onze identiteit en de structuur van onze hersenen aan het veranderen is. Internetgedrag zet zich ook voort in je offline leven, de hersenen passen zich aan en laten het dan afweten als je bijvoorbeeld ineens een moeilijk boek probeert te lezen. Diep, geconcentreerd denken kunnen wij niet meer, stelt Carr. Grote onzin, zeiden onder meer Christopher Chabris and Daniel Simons al in de tijd zelf. Je hersenen kunnen helemaal niet fysiek veranderd worden door je online gedrag en: ‘The basic plan of the brain's "wiring" is determined by genetic programs and biochemical interactions that do most of their work long before a child discovers Facebook and Twitter.’
Ook Manfred Spitzer heeft veel kritiek gekregen op zijn rammelende bewijslast inzake fysieke veranderingen in het brein. Op de Vrije Scholen wordt Spitzer echter veel aangehaald, Veel realistischer is in elk geval al de opvatting van Martine Delfos - die overigens wel veel ideeën van Spitzer onderschrijft - dat begrenzing en begeleiding een betere benadering is. We moeten echt voorzichtig zijn met de tijd die we kinderen op een dag online laten doorbrengen. The American Academy of Pediatrics (AAP) waarschuwt op basis van wetenschappelijk bewijs dat excessief mediagebruik kan leiden tot aandachtsproblemen, problemen op school, slaap- en eetproblemen en obesitas.

2. De digital natives van vandaag zijn een nieuwe generatie met bepaalde kenmerken die vragen om een ander soort onderwijs

Leerlingen en studenten gebruiken weliswaar een grote variëteit aan devices en technologie voor communicatie en contact met vrienden en de wereld om hen heen, maar dat is nog geen digitale geletterdheid. Digitale geletterdheid behoort onderdeel te zijn van het curriculum. Misschien komt het als een schok, maar de digital native bestaat niet. Natuurlijk is de huidige generatie jongeren opgegroeid met het internet en allerhande devices, maar: ‘Just 36 percent of Europe’s 9- to 16-year-olds said that they knew more about the Internet than their parents’ (EU Kids Online (2011). Kirschner en de Bruyckere stellen verder dat studenten slechts beperkte basiskennis hebben van Microsoft Office, e-mailen, appen, Facebook en browsen op het web.Dat is trouwens ook de reden dat wij op school de Microsoft Imagine Academy aanbieden, waar de leerling zich zelfstandig verder kan bekwamen in de Office-pogramma’s, eventueel uitmondend in een Office certificering.
Dit wetende is het ook noodzakelijk bij het gebruik van digitale tools in een opdracht na te gaan of iedereen met de betreffende tool kan werken. Zo niet, zorg dan dat er een handleiding is of besteed er in de les tijd aan. Digital natives of niet, gebruik van software is niet aangeboren.

3.Nieuwe technologie veroorzaakt een revolutie in het onderwijs

De Bruyckere, Kirschner en Hulshof citeren verschillende onderzoeken waarin duidelijk wordt dat pedagogie en didactiek onderwijs veranderen en niet de middelen. Dat wil niet zeggen dat we technologie nu maar links moeten laten liggen. Goed gebruik van technologie en goed onderwijs kunnen elkaar versterken. Dit wordt wel Blended Learning genoemd.
Je zou in ons onderwijs prima eens een blog kunnen gebruiken in plaats van het periodeschrift (zijn op onze school al goede ervaringen mee) of een digitale poster kunnen laten maken bij aardrijkskunde of je zou uitlegfilmpjes die door eigen docenten zijn gemaakt bij de opdracht kunnen voegen. Doe het echter nooit half en zorg dat je zelf ook met de tool kunt werken, schakel anders de mediathecaris in en verwerk altijd een zoekvraag goed in de gehele opdracht. Alleen naar feiten laten zoeken leidt tot het kopiëren van Wikipedia. Maak de internetopdracht tot een echte zoekopdracht waarbij gegevens uit verschillende bronnen gecombineerd moeten worden.
Dat nieuwe technolgie het onderwijs verandert is echter een mythe. ‘The crucial factor for learning improvement is to make sure that you do not replace the teacher as the instrument of instruction, allowing computers to do what teachers would normally do, but instead use computers to supplement and amplify what the teacher does.’

4. Het Internet hoort thuis in de klas want het maakt deel uit van de persoonlijke leefwereld van kinderen

Uit onderzoek blijkt dat studenten daar op het eerste gezicht niet zelf om vragen. Voor hen is het gebruik van devices vooral sociaal. Op media als Facebook en Whatsapp gaat het vaak niet over school. Wel zeggen leerlingen baat te hebben bij bepaald gebruik van multimedia in de lessen: ‘When asked what they would specifically like to see online, 53.6 percent answered that they would like more online course notes, with 46.4 percent advocating more recordings of lessons on the web.’ Al weer wat ouder onderzoek uit 2010 laat verder zien dat studenten gewone boeken prefereren boven e-books. Maar goed, onlangs blogde ik hier dat ook de kosten van boeken voor studenten een overweging kunnen zijn om juist weer meer gebruik te maken van (open) e-books. Wel interessant en iets om eens goed over na te denken is de behoefte die leerlingen blijken te hebben aan het opnemen van uitleg in korte video’s. Dat gebeurt op onze school nog sporadisch, maar bedenk, de techniek is gratis en daardoor geen beletsel. (Zie:Ik screencast …)

5. Jongeren lezen niet meer

Hiermee wordt dan niet bedoeld het online lezen van teksten en berichten, maar boeken lezen voor het plezier. Deze stelling wordt - volgens De Bruyckere, Kirschner en Hulshof - echter niet onderbouwd door wetenschappelijk onderzoek. Jongeren lezen nog wel en ook voor hun plezier. Er kan wel een aantekening bij worden geplaatst want per land verschillen de trends wel behoorlijk.
Of dit wel of niet een mythe is zal zeker te maken hebben met de aard van het onderzoek, want in 2015 stellen - gebaseerd op dezelfde grote onderzoeken - Thijs Nielen, Suzanne Mol, Marga Sikkema-de Jong en Adriana Bus in 4W wel dat kinderen en adolescenten steeds minder lezen. Dit zou dan volgens hen kunnen komen doordat ze een angst voor lezen ontwikkelen door onder meer negatieve leeservaringen. Dat zien zij eerder als een oorzaak dan het toenemend gebruik van sociale media, gamen en televisie kijken.  

Ik wil hier eigenlijk eindigen met een lang citaat van Wilfred Rubens waar ik het volledig mee eens ben. Rubens wijdde eveneens een blog aan leermythes.
‘De meest effectieve didactische interventies blijken niets met leerstijlen te maken te hebben, maar bijvoorbeeld met het bekrachtigen van lerenden, het cognitieve vermogen waarmee de lerende ‘binnenkomt’, de kwaliteit van de instructie (dus niet de stijl!), de omgeving van de klas of met peer tutoring.
Waarom houden we dan toch zo vast aan de mythe van leerstijlen? 

  • Onderwijsprofessionals zijn niet bekend met onderzoeken die de mythe van de leerstijlen ontkrachten. 
  • Onderwijsprofessionals hebben vaak romantische opvattingen over onderwijs. Soms komt een idee zo logisch over of sluit het aan bij de waarden van onderwijsgevenden dat het verwordt tot een geloofsartikel. Men staan dan niet meer open voor rationele verklaringen. En dat is met leerstijlen ook het geval. 
  • Het bestaan van leerstijlen klinkt aannemelijk voor onderwijsprofessionals. En mensen zijn gevoelig voor wat aannemelijk klinkt. Wij zullen eerst – ook op basis van feedback van anderen – moeten ervaren dat leerstijlen er niet toe doen.’ 
Zie ook: het blog van Onderwijsfilosofie

maandag 13 juni 2016

Die goede oude tijd

Vroeger was het allemaal beter. Je kreeg als leerling het proefwerk op papier uitgereikt en vulde dit natuurlijk netjes handgeschreven in. Niemand wist van digitale toetsen, waarvoor je dan eerst ook nog weer extra moet oefenen om de software onder de knie te krijgen. Ik zeg trouwens wel vroeger, maar er zijn onder ons docenten die ook nu nog steeds zweren bij een handgeschreven vragenvel. Voor hen geen pc. Het handgeschreven periodeschrift is natuurlijk binnen de vrije scholen ook nog een goede tegenhanger van het digitale geweld.
In de goede oude tijd stond ook de globe nog voor in de klas te blinken. Je kon er een behoorlijke zwiep aan geven zodat in jouw fantasie de zwaartekracht op aarde tijdelijk werd opgeheven. Ach, wat was dat prachtig. Digitale interactieve globes als Google Earth en Marble kunnen dat gevoel nooit teruggeven, maar deze “2D globes” kunnen dan weer wel de veranderingen op aarde in verschillende eeuwen tonen en na klikken bijvoorbeeld de aarde bij nacht oproepen. Dat zie ik een oude globe niet doen. Natuurlijk geeft de digitale tool vele educatieve mogelijkheden, maar ook het wereldberoemde handwerk van Bellerby zal altijd bewonderaars blijven trekken. En trouwens, in heel wat scholen staan ook nog gewoon globes in de klas, want docenten laten zich niet makkelijk veranderen.

Uiteindelijk zullen ook slechts weinigen (digitaal) krijten op het digibord. Het is mooi en zeker kunstig, maar het benadert slechts het echte werk zullen we maar zeggen: 



Vrije Scholen nemen het bordtekenen sowieso serieus. In de collectie van de Mediatheek bevindt zich een uitgave van Van Meurs die wil enthousiasmeren voor bordtekenen in de onderbouw. Of je nu een talent op tekengebied hebt of niet; het wil in elk geval uitdagen om het te proberen. Daarnaast geeft de inhoud van het boek aanknopingspunten om eenvoudige en wat meer gecompliceerde tekeningen te maken passend bij de inhoud van het onderwijs en de leeftijdsfase van kinderen. Prachtig.

Maar ook al kan veel van het digitale geweld jou als docent niet bekoren, “elk nadeel heb z’n voordeel” zoals een bekend filosoof ons ooit heeft voorgehouden. Wat als je bijvoorbeeld uit oneindige reeksen werkbladen zou kunnen putten? Kijk eens bij de vele werkbladenmakers van Leerkans.com en bijvoorbeeld Aduis. Je kunt bij de verschillende links bij Leerkans zelf oneindig werkbladen maken en op Sightwords kun je spelborden maken en uitprinten. Voor het voortgezet onderwijs is er veel te vinden in bijvoorbeeld de leermiddelendatabase VO. Inloggen kun je hier met jouw Entree-account. Ook kun je op Free Puzzlemaker puzzels maken voor je leerlingen, allemaal op papier.
Je zou zelfs - uit pest - het Ikbenoffline.nl Ganzenbordspel kunnen spelen en zo toch nog iets aan mediawijsheid doen. Het zijn goede compromissen voor notoire pc-haters, want hiermee heb je uiteindelijk toch weer papier in handen. Realiseer je echter wel dat je dan toch in elk geval van een van de belangrijkste verworvenheden van deze digitale tijd gebruik hebt gemaakt: het eenvoudig (digitaal) delen van lesmateriaal met collega’s uit het hele land.

Sommige docenten worstelen met sociale media en internet in het onderwijs. Los van je eigen digitale ontdekkingstocht hoor je steeds meer over 21ste eeuwse vaardigheden die jij en je leerlingen zouden moeten hebben. Koppen als de volgende moeten docenten vaak alarmerend in de oren klinken: “Digitale geletterdheid moet een vaste plek krijgen in het onderwijs. Dat stelt het Platform Onderwijs2032 in zijn advies over de inhoud van het primair en voortgezet onderwijs.”(Bron: Kennisnet)

Dan hebben we het over de inhoud van het onderwijs. Maar investeringen in ict leiden voor scholen soms ook tot teleurstelling en onnodige kosten. Robots, ipads, virtual reality, learning analytics… Welke technologietrends zijn blijvend? Tablets die weer worden ingeruild voor boeken, haperende wifiverbindingen die de les vertragen, digiborden die de leraar toch weer gewoon ouderwets ‘voor de klas’ zetten: Veel scholen willen wel ict gebruiken, maar weten niet goed hoe. Welke vernieuwingen kunnen scholen negeren en welke niet? En wanneer moeten ze ergens echt mee aan de slag? De tech-revolutie gaat nu zo snel, dat het niet altijd gemakkelijk is onderscheid te maken tussen hypes en blijvende ontwikkelingen.
Het Kennisnet Trendrapport, dat tweejaarlijks verschijnt en dat technologische ontwikkelingen beschrijft waarmee scholen nu en in de toekomst geconfronteerd worden, draagt dit jaar niet voor niets de titel ‘Technologiekompas voor het onderwijs’. Het rapport kan scholen in het basisonderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs helpen te navigeren in een wereld vol technologische trends en hypes. Een wereld die zich in razend tempo blijft ontwikkelen. Elke technologie is in het rapport geplaatst op de de Hype Cycle van Gartner. Daarop is te zien is of een technologie heel nieuw en onbekend is, of al volwassen is. Ook is te zien welke verwachtingen er zijn over die technologie op het gebied van acceptatie en impact op de maatschappij of het onderwijs. Niet elke technologie doorloopt alle fasen, soms verdwijnt er één vroegtijdig en kun je concluderen dat dat slechts een hype was. Het rapport is deels een technisch verhaal en wil scholen wijzen op het nut van een goed onderbouwd ict-beleid. “Dan schaf je voor de hele school Chromebooks aan terwijl je wifi niet op orde is. Of je besluit over te stappen op digitaal lesmateriaal, terwijl je onvoldoende bedenkt welke gegevens van leerlingen je wilt verzamelen en hoe je die gaat beschermen."

Voor beleidsmakers op de scholen is dit tweejaarlijkse rapport een belangrijke leidraad. Maar nu terug naar de docent en zijn 21ste eeuwse vaardigheden. Kennisnet en SLO hebben een nieuw model van de 21ste eeuwse vaardigheden uitgewerkt. Dit model beschrijft elf vaardigheden die leerlingen zich in het onderwijs eigen moeten maken. Het gaat dan onder meer om kritisch denken en samenwerken
De vier zelfstandige vaardigheden van digitale geletterdheid - zoals boven als term al aangehaald door het Platform Onderwijs 2032 - zijn: 


1. Ict-basisvaardigheden: de werking van (nieuw) technologiegereedschap begrijpen en (kritisch) kunnen omgaan met de mogelijkheden en beperkingen, met inzicht in de gevolgen voor menselijk handelen.

2. Mediawijsheid: kennis, vaardigheden en de mentaliteit om bewust, kritisch en actief te kunnen omgaan met een complexe en veranderlijke gemedialiseerde wereld.

3. Informatievaardigheden: vragen scherp formuleren, analyseren van bronnen, systematisch zoeken, selecteren en verwerken van (grote hoeveelheden) informatie en beoordelen op bruikbaarheid en betrouwbaarheid.

4. Computational thinking: herformuleren van problemen en organiseren van gegevens om ze met computertechnologie te kunnen analyseren en oplossen. (Technologiekompas, p. 101/102)

Bij computational thinking hoef je natuurlijk niet allemaal softwareontwikkelaar te worden. Het is een generieke vaardigheid om in de digitale wereld – in welke context of welk beroep dan ook – effectief te kunnen zijn. Je verkent de mechanismes achter computers en hun toepassingen, verkent de grammatica van het programmeren. Bij scheikunde is ook niet het doel elke middelbare scholier tot chemicus op te leiden, wel om hen een basaal inzicht te bieden in ons periodiek systeem der elementen en het chemisch gedrag van stoffen.(Technologiekompas, p.102/103)

Dit staat wel heel ver af van de docent die nog steeds graag de pen hanteert en de pc zo veel mogelijk mijdt. Vaak ook wordt de discussie te simpel gevoerd en brengen juist deze docenten in dat niet iedereen programmeur hoeft te worden. Dat hoeft inderdaad ook niet, maar een zekere digitale (bij) scholing van docenten is - gezien het belang van digitale vaardigheden in deze maatschappij - toch wel gewenst.
Als we dan kijken naar de vier onderdelen van het begrip digitale vaardigheid dan zouden ict-basisvaardigheden (knoppenkennis) inmiddels bij docenten genoeg ingeburgerd moeten zijn. Of dat ook zo is ...? Voor informatievaardigheden - een vak apart - zou je kunnen terugvallen op de informatiespecialist ter plekke, meestal de mediathecaris. Je zou - als basis - in elk geval de online workshop informatievaardigheden van Kennisnet kunnen volgen. Voor achtergronden en onderzoek over informatievaardigheden kun je trouwens terecht bij het Welten-instituut, dat al jaren onderzoek naar zoekgedrag doet. Ook voor mediawijsheid en computational thinking biedt Kennisnet sinds kort online workshops aan. Beleidsmakers let op: deze zijn gratis te volgen! De workshops zijn bedoeld om leraren bewust te maken van het thema. Na het volgen van de workshop computational thinking weten docenten wat het is en zijn ze bekend met de belangrijkste termen en concepten van programmeren. Hopelijk brengen zij dan ook niet meer het “niet iedereen hoeft programmeur te worden” argument in de discussie in. In de workshop mediawijsheid vertelt Hans Aarsman in video's waarom het belangrijk is om beeldgeletterd te zijn, wat dat volgens hem betekent, en wat daar allemaal bij komt kijken. Het zijn in deze tijd belangrijke vaardigheden, die we ook onze leerlingen niet mogen onthouden.

De site Ontdekmedia laat zien (en ik probeer dat ook in dit blog) hoe makkelijk je digitale tools kunt invoeren in gedeelten van jouw opdrachten. Een citaat van de website Ontdekmedia: “Nieuwe media zijn leuk. Maar ik moet wel gewoon door met mijn methode natuurlijk. Kan ik daar een opdracht makkelijk vervangen?” Ontdekmedia is een (nu nog) gratis platform met een overzicht van lesmethoden, mediatools, werkvormen en combinaties die van toepassing zijn op alle reguliere vakken. Het helpt leerkrachten om bekende werkvormen in een lesmethode te vervangen door mediawerkvormen waarbij de inhoud en doel van de werkvorm hetzelfde is, maar de uitvoering van deze tijd. Waar je voorheen bijvoorbeeld een poster maakte met knippen en plakken, kun je nu digitale afbeeldingen samenvoegen op een digitale achtergrond. Als je een gratis account hebt aangemaakt kun je op de site ook handleidingen van de tools vinden. Ontdekmedia heeft ook een complete leerlijn Mediawijsheid voor het basisonderwijs ontwikkeld, allemaal volgens de door mediawijzer.net ontwikkelde Mediawijsheid Competentiemodel.



Ook de Reisgidsdigitaalleermateriaal helpt je gratis op weg om bijvoorbeeld via de beoogde leeractiviteiten digitale werkvormen te zoeken. Je kunt hier eveneens digitale tools (met uitleg) vinden. Mocht je dan toch nog drempelvrees hebben of wordt het je allemaal te veel, dan kun je voor ondersteuning altijd terecht bij de mediathecaris. Maar of je nu wilt of niet, langzaam maar zeker gaat het onderwijs digitaliseren.
Er is in elk geval genoeg gratis voorhanden om zelf alvast een start te maken.

Zie over de verhouding tussen de verschillende modellen en vaardigheden: SLO

maandag 25 april 2016

Open Educational Resources (OER)

Veel docenten die in hun lessen gebruik maken van een methode vullen die lessen vaak aan met verrijkend (digitaal) lesmateriaal. Sommige docenten zouden zelfs de huidige methode wel willen vervangen door een zelf ontwikkeld curriculum met gebruikmaking van digitale leermiddelen. Een aantal docenten gebruikt nu al eigen lesmateriaal, maar wil dit eventueel nog (digitaal) verdiepen. Zelf vervaardigen en samenstellen van lesmateriaal ligt binnen handbereik, er is inmiddels een breed scala aan open leermateriaal voorradig. De term hiervoor is Open Educational Resources (OER), leermaterialen die vrij en open beschikbaar zijn op internet. Iedereen kan ze gebruiken en iedereen kan er aan bijdragen, door ze te beoordelen, van commentaar te voorzien of aanpassingen of aanvullingen te maken. UNESCO ziet OER als een goede manier om de toegang tot onderwijs te vergroten en de kwaliteit van leermiddelen te verbeteren. OER kunnen daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan de millenniumdoelstelling Education for All. Landelijk gezien zijn de Stercollecties van Vo-Content een goed voorbeeld van een door docenten zelf ontwikkeld curriculum. De Stercollecties zijn open digitale leerlijnen van actueel, flexibel en leerlinggericht materiaal voor het voortgezet onderwijs.
In vooral het buitenlandse hoger onderwijs worden ook stappen gezet met bijvoorbeeld Open Textbooks. Open Textbooks zijn studieboeken die gratis online verkrijgbaar zijn en uitgegeven zijn onder een open copyrightlicentie en dus vrij zijn voor hergebruik en/of aanpassingen. In het hoger onderwijs spelen naast overwegingen als Education for All en het samen maken, beoordelen en aanpassen van open digitaal leermateriaal nog andere zaken: De belangrijkste en ook vaak nog enige reden voor het verschijnen van bijvoorbeeld Open Textbooks in het buitenland zijn de hoge prijzen die uitgeverijen rekenen voor studieboeken. In de Verenigde Staten leiden deze kosten er schrikbarend vaak toe dat studenten niet gaan studeren, minder vakken volgen dan ze zouden willen, of zelfs helemaal met hun studie moeten stoppen. (Bron: Surf Open Textbooks)

Hoewel sommigen een onderscheid maken tussen MOOC’s  en OER en juist wijzen op de verschillen als tijdelijkebeschikbaarheid van een MOOC en het onveranderbare karakter, ziet bijvoorbeeld een EU-project als ECO (Elearning, Communication, Open-data) eenMOOC wel als OER. Zij leggen de nadruk op het open karakter van de MOOC, als een cursus die gratis online wordt gegeven en waar iedereen aan deel kan nemen. Vanuit het standpunt van de lerende is er inderdaad geen onderscheid tussen een MOOC en OER. De docent echter is juist vaak gebaat bij de veranderbaarheid van het lesmateriaal dat hij in zijn lessen wil gebruiken. In dat geval geldt bij een MOOC: ’what you see is what you get’. RobertSchuwer schreef daar al eerder uitgebreid over. Voor wie geïnteresseerd is in het onderwerp: Schuwer houdt de ontwikkelingen voor wat betreft open en vrij beschikbaar lesmateriaal nauwlettend bij op zijn site.

Wat de reden ook is om vrij en open leermateriaal te gaan (her)gebruiken of te maken, zoals de kosten van de studieboeken of zelf invulling willen geven aan het curriculum, de huidige digitale tijd biedt een scala aan mogelijkheden om lesmateriaal aan te passen. De Stercollecties zijn bijvoorbeeld opgebouwd uit bouwstenen die maatwerk mogelijk maken. De docent kan het digitale lesmateriaal naar wens arrangeren. Teksten, opdrachten en toetsen zijn naar eigen inzicht in te zetten, te combineren en aan te vullen, op een manier die past bij het leerniveau van de leerlingen. Als je materiaal gaat hergebruiken let dan wel altijd op onder welke licentie het materiaal is gepubliceerd. Er worden namelijk niet altijd dezelfde licentievormen gebruikt.
Open Textbooks hebben door alle toevoegingen en interactieve mogelijkheden, meer verwantschap met andere open online leermiddelen dan met een traditioneel studieboek. In Open Textbooks staan links naar ander onderwijsmateriaal, er zijn vaak video’s ingebed en er zijn doorverwijzingen naar interactieve elementen, zoals simulaties en animaties. Deze ‘navigatiemogelijkheid’, de koppeling met externe bronnen, is een ander belangrijk voordeel van Open Textbooks boven reguliere studieboeken.
Net als andere OER bieden Open Textbooks dus meer didactische mogelijkheden dan papieren onderwijsmateriaal. Werken die onder een open copyright licentie verschijnen, mogen naar hartenlust worden bewerkt, gemixt en hergebruikt. Een docent kan een Open Textbook aanpassen aan de lokale situatie, actuele casussen toevoegen, of er bijvoorbeeld voor kiezen om alleen een enkel hoofdstuk op te nemen in zijn eigen onderwijsmateriaal. Een succesvolle vindplaats van open leermateriaal  voor het hoger onderwijs is de SaylorAcademy. Andere voorbeelden zijn de OpenTextbook Library, en College Open Textbooks. Een (nog incompleet) overzicht vind je hier.



Voor het primair en voortgezet onderwijs is Wikiwijs Maken een tool voor docenten om eigen leermiddelen te maken van teksten, afbeeldingen en ingebedde materialen. Deze zijn trouwens printbaar en gratis te verwerken tot PDF of eBook. Bovengenoemde Stercollecties voor het voortgezet onderwijs zijn een onderdeel van Wikiwijs. Voor het Nederlands taalgebied is er ook nog het van oorsprong Belgische Klascement.
Ook de Vrije Scholen hebben inmiddels hun eigen Wikiwijs in de vorm van de Vrijeschoolwiki. Ook hier is het materiaal te downloaden en aan te passen. Een groep van 6 docenten van de vrije scholen Groningen, Zeist en Zutphen hebben tevens besloten om zelf materiaal voor Biologie te gaan maken omdat de hoofdstukken uit de gewone boeken niet goed overeenkwamen met ons onderwijs. Een van de deelnemende docenten  gaf aan: ‘We willen veel meer vanuit de fenomenen werken”. In eerste instantie wordt dit een tekstboek met opgaven. In een later stadium wordt gedacht aan een digitale versie, waar ook andere scholen (delen) van kunnen gaan gebruiken.
Uit onvrede met bestaande methodes is ook Cumulus (initiatief van een economiedocent) geboren. De initiatiefnemer zet zich af tegen methoden van de grote onderwijsuitgevers waarin gepersonaliseerd leren een steeds grotere rol krijgt. Cumulus stelt daar een methode tegenover waarbij de docent centraal staat. De docent moet vooral de mogelijkheid hebben om een eigen draai aan de leerstof te kunnen geven, en digitaal materiaal te gebruiken als versterking van de kennisoverdracht die in de klas plaats vindt. Het materiaal van Cumulus is open, maar niet vrij toegankelijk. In een blog van Wilfred Rubens lees je meer over dit initiatief.

Nu komen we ook bij een belangrijk punt. Hoe krijg je docenten mee? Het Vrije school project voor Biologie werkt omdat daar extra uren voor zijn vrijgemaakt. Dat is - denk ik - toch wel een vereiste om deze verandering in het onderwijs tot een succes te maken. De deelnemers aan een bijeenkomst die de Surf academy in 2015 hield stelden dat je docenten in het hoger onderwijs aan boord krijgt door ze te laten meeschrijven aan - in dit geval - Textbooks, al dan niet in het kader van deskundigheidsbevordering. Eén van de deelnemers: : “Ik heb zelden zoiets leerzaams gedaan als samen met collega’s een studieboek maken”. Docenten krijg je dus aan boord door ze zelf te laten meeschrijven en meedenken. Je activeert ze met een dergelijk project en maakt het interessant om lesstof te kunnen actualiseren, aanvullen en eventueel ander online materiaal in te bedden en te koppelen.(Bron: Surf Open Textbooks)
Zowel kopen als zelf maken van leermateriaal is kostbaar. Maar er is natuurlijk nog een derde manier: het puur hergebruiken en doorontwikkelen van het materiaal van anderen, aldus Kennisnet in een publicatie gericht op het mbo.

Over de rol van de docent schrijft AVANSHogeschool: “Het werken met Open Educational Resources (OER) heeft gevolgen voor de vorm die het onderwijs aanneemt. De docent heeft nu nog in grote mate de rol van kennisoverdrager. Die rol zal zich steeds meer ontwikkelen tot begeleider in het proces waarbij kennis, die een student elders vindt, moet worden beoordeeld op bruikbaarheid.De docent zal ook creatief moeten worden in het zoeken naar lesvormen waarin deze externe kennis een plek krijgt”.
Maar, OER moeten natuurlijk ook worden ontsloten. En dan komt de rol van de Bibliotheek/Mediatheek in beeld. In 2015 verscheen een rapport over de rol van de bibliotheek (universiteit/hogeschool) in open en online onderwijs. Het rapport stelt onder meer: “De van oudsher bekende expertisegebieden van bibliotheken (advies over auteursrechten, ontsluiten en opslaan van content en bevorderen van informatievaardigheden) worden door de ontwikkeling van open en online onderwijs steeds relevanter”. Dat geld m.i. ook voor de Mediatheek in het voortgezet onderwijs. De onderwijsondersteunende rol van de mediathecaris kan nog zwaarder worden aangezet waar ook zijn of haar de ict-vaardigheden worden ingezet. Deze zijn - mede door de specifieke scholing - over het algemeen genomen van een hoger niveau dan die van de docenten. Moderne Mediatheken houden zich ook al langer bezig met het verzamelen en ordenen van digitale tools, er is kennis van open online leermateriaal, van auteursrecht en informatievaardigheden. (Zie ook Janina van Hees)


 Zijn er - vanuit het standpunt van de lerende - onderwijskundige voordelen (en nadelen?) Een aantal onderzoeken heeft gekeken naar de vraag of er verschillen zitten tussen de leerprestaties van studenten die gebruik maken van elektronische boeken versus studenten die gebruik maken van boeken op papier. Literatuuronderzoek concludeert dat instructie op veel verschillende manieren en via verschillende media uitgeleverd kan worden zonder invloed op de resultaten. Een aantal studies rapporteert een (kleine) positieve invloed op leerprestaties bij het gebruik van Open Textbooks. Studenten hebben over het algemeen meer tijd nodig bij het lezen van elektronische teksten. (Bron: SurfOpen Textbooks)
De  beschikbaarheid van digitale leermaterialen en ICT zou actievere vormen van leren kunnen ondersteunen, maar dit heeft weer niets te maken met de open vorm. Hoogstens zou meer beschikbaarheid van open leermaterialen een grotere hoeveelheid bronnen geven waaruit een docent kan kiezen en zou de open licentie de docent de mogelijkheden bieden de leermaterialen te contextualiseren wat dan wellicht tot betere ondersteuning van de gewenste didactiek zou leiden. (Schuwer)
Er zijn dus wel degelijk onderwijskundige voordelen te behalen voor vooral de onderwijsgevenden. Zeker waar je geheel eigen invulling kunt geven aan je lesmateriaal zoals dat nu bij Biologie op de vrije scholen plaatsvind. Resteert ook een grotere rol voor de mediathecaris om voor lerende en docenten de weg te wijzen in de enorme hoeveelheid (open) lesmateriaal en ze te ondersteunen bij het gebruik van digitale tools.

donderdag 24 maart 2016

Handige YouTube tools

Eindelijk heb je dan dat filmpje gevonden dat precies onderstreept of uitlegt waar het in jouw les over handelt. Er is echter een klein probleem: de video is veel te lang om in zijn geheel in de les te gebruiken.Gelukkig zijn er allerhande tools om fragmenten te selecteren of een video later te laten beginnen. Zo kun je Tubechop gebruiken, zodat je alleen een deel laat zien. Naast de video (beeld in het midden) zie je dat het fragment in de vorige hyperlink begint op 23 seconden en doorloopt tot 1 minuut 36 seconden. Je stelt je fragment als volgt in: in Tubechop vul je de url in van de video waaruit je een fragment wilt laten zien. Vervolgens ga je met de schuifjes het fragment selecteren en klikt op Chop It. De nieuwe url is jouw fragment dat je in de les kunt gebruiken, precies zoals in het voorbeeld. Teleblik kent trouwens een soortgelijke optie om fragmenten te selecteren en die in je les te vertonen.
Met YouTubeTime laat je een video later beginnen.


Je kunt aan een willekeurige video ook aantekeningen toevoegen middels VideoNot.es en deze als document toevoegen aan je Drive. VideoNot.es kun je namelijk gewoon koppelen aan jouw schoolaccount. Je kunt later dit Drive document openen en door simpel op een deel van de tekst van jouw aantekeningen te klikken direct naar de betreffende scene in de video gaan. Kan handig zijn als je in een wat langere video heen en weer wilt gaan om een en ander te verduidelijken. Tot zover de simpele tools.

Misschien weet je het al, misschien ook niet, maar je kunt onder de vlag van Vszutphen een eigen YouTube kanaal beginnen. Log in bij Vszutphen en ga naar YouTube. Je doet dit net zoals je naar de Mail en Drive gaat via de blokjes rechtsboven naast jouw naam. Vervolgens klik je binnen YouTube op jouw naam en klikt dan op Creator Studio. Hier kun je eigen (instructie)video’s uploaden en bewerken (voorzien van tekst, geluid, etc.). Als je dit allemaal hebt geactiveerd en inmiddels eigen video’s hebt geüpload dan wil ik er hier een speciale mogelijkheid uitlichten. Je kunt hier namelijk jouw eigen video’s interactief maken. Je linkt dan vanaf jouw video naar andere video’s (kan ook naar willekeurige YouTubevideo’s) of geeft een keuzemogelijkheid, zoals in het volgende voorbeeld: 



Je maakt die interactieve link met de Spotlight tool. Je gaat naar de video waarvandaan je wilt linken naar andere video’s en klikt op Bewerken. Dan op Aantekeningen, dan Annotatie toevoegen en dan kies je voor Spotlight. Eva Schouten schreef een duidelijk blog hierover en geeft ook vooral aan waar je aan zou moeten denken als je video’s in een verhaallijn gaat linken.

Misschien wil je vragen toevoegen aan een door jou geselecteerd (YouTube)filmpje? Daarvoor zijn verschillende tools beschikbaar. PlayPosit (het vroegere Educanon) is zo’n gratis tool. Je kunt PlayPosit eerst weer koppelen aan je Vszutphen-account. Je voert het internetadres van een YouTube-filmpje in dat door PlayPosit wordt ingelezen. Is dat gebeurd dan kan het filmpje in PlayPosit worden afgespeeld. Op het moment dat een meerkeuzevraag moet verschijnen stop je het filmpje en voeg je de vraag en antwoordmogelijkheden in. Tevens moet je aanvinken welk antwoord het juiste is. Nadat dit is gebeurd wordt de vertoning van het filmpje vervolgd en herhaalt bovenstaande zich voor de overige vragen. Zijn alle vragen ingevoerd dan wordt een internetadres gegenereerd waarmee het filmpje met anderen kan worden gedeeld. Een voorbeeld.

Blubbr was een vergelijkbare tool, maar deze werkt sinds kort niet meer. In februari was er een laatste noodkreet van het bedrijf op Twitter. Het zet je natuurlijk wel aan het denken en ik zou je dan ook aanraden om in je lessen niet al te afhankelijk te worden van dergelijke tools. Op veranderingen en zelfs het stoppen van de (gratis) tools heb je natuurlijk geen invloed. Het zou voor mij echter geen reden zijn om dergelijke tools niet te gebruiken. Het gebruikersgemak is inmiddels zo hoog, dat het maken van een quiz bijna geen tijd meer kost.

Van Edpuzzle - ook te koppelen aan Vszutphen - is een goede How to te vinden in het COS Magazine van januari 2016. Edpuzzle heeft ook een Quizzes-optie: hiermee kun je op allerlei tijdstippen in de video vragen toevoegen. Dat kunnen open vragen zijn, maar ook meerkeuzevragen of vragen naar een mening van de leerlingen. Ook kun je een hyperlink naar een website toevoegen.

ESL-video Toont de quiz naast de film. Als je je aanmeldt bestaat er ook de mogelijk om de resultaten van individuele leerlingen naar je account te laten sturen. Verder is het natuurlijk ook een mooie mogelijkheid om iets op het digibord aan je klas uit te leggen.  ESL is vooral bedoeld voor studenten Engels als tweede taal. Als voorbeeld: I have a Dream.

Met lyricstraining is het mogelijk om op een leuke manier een taal te oefenen met behulp van een populaire song. Als je het ontbrekende woord in de songtekst niet op tijd intypt, stopt de video. Je kunt punten halen op verschillende niveaus en er loopt een klok mee. Je kunt als maker zelf een clip uploaden. Ga, nadat je bent ingelogd, naar 'My Lyrics' en kies een liedje op bijvoorbeeld YouTube. Er opent vervolgens een scherm met een help-knop. Als je die aanklikt, zie je de uitleg hoe je een gatentekst kunt toevoegen aan een clip op YouTube.

Let wel op. Embedden in jouw eigen pagina of website lukt niet in alle gevallen en check ook even of - als dat wel mogelijk lijkt - je niet de originele video embed. Daarmee bedoel ik de video zonder de door jou toegevoegde vragen bijvoorbeeld.